HUMANITAIRE HULPVERLENING

(OPERATIE 'AIR QUAKE' AFGHANISTAN)

 

 
 

 

 

AFGHANISTAN

OPERATIE 'AIR QUAKE' AFGHANISTAN

Duur: 6 juni - 3 juli 1998
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Luchtmacht
Aantal militairen: 5
Dodelijke slachtoffers: geen

Achtergronden

Tijdens en na de Sovjetbezetting (1979-1989) bleef Afghanistan weinig bespaard. Door zowel de strijd tegen het Rode Leger als de burgeroorlog die daarna uitbrak als het daaropvolgende schrikbewind van de Taliban (1996-2001), was het land compleet verwoest. Hierdoor was Afghanistan een van de armste landen ter wereld. Het had nauwelijks nog veerkracht om te-genslagen op te vangen. De chaos was dan ook groot toen in de nacht van 4 op 5 februari 1998 een aardbeving van 6.1 op de schaal van Richter de Noordoost-Afghaanse provincie Takhar trof. De aardschok eiste naar schatting 4.500 slachtoffers. De hulpwerkzaamheden in het onherbergzame gebied werden ook nog eens door zware sneeuwstormen en bittere kou bemoeilijkt. Nog geen vier maanden later, in de ochtend van 30 mei, schrok de bevolking van Takhar opnieuw op van een aardbeving. Deze tweede schok van 6.9 op de schaal van Richter richtte een enorme ravage aan in de districten Rustaq, Chah Ab en Shar-i-Buzurg. Ongeveer 5.000 mensen lieten het leven. Bijna honderd dorpen werden vernietigd en circa 70.000 mensen raakten dakloos. Spoedig nadat de omvang van de ramp bekend was geworden, kwam de internationale hulpverlening op gang. De coördinatie lag daarbij in handen van de Humanitarian Coordinator for Afghanistan van de Verenigde Naties. Behalve met financiële en materiële steun, verleenden Finland, Denemarken, Zwitserland en Nederland op verzoek van de VN ook assistentie met gespecialiseerd personeel.

Het Nederlandse aandeel

Taken en uitvoering

Vanaf 7 juni 1998 leverde de Koninklijke Luchtmacht met een Air Operations Team van vijf man een kleine maar effectieve bijdrage aan de hulpverlening, die de naam operatie Air Quake kreeg. Het KLu-team stond onder bevel van majoor M.M.A.J. Verstraeten en coördineerde de internationale luchtoperaties boven het rampgebied. Een dag nadat het team was geformeerd, vertrok het op 6 juni per KLM-toestel van Schiphol naar Pakistan. Na een tussenstop in Karachi arriveerden de Nederlanders in de nacht van 6 op 7 juni in de Pakistaanse hoofdstad Islamabad. Na een korte nachtrust vloog het detachement naar de stad Peshawar, waar het werd opgevangen door personeel van het Rode Kruis. Vanuit hier bracht een Beechcraft Super King Air vliegtuig het KLu-team naar de eindbestemming Feyzabad in Afghanistan. Het vliegveld, dat de thuisbasis van de Nederlanders werd, lag ingeklemd tussen forse bergpartijen en was tijdens de Afghaans-Russische oorlog door het Sovjetleger aangelegd. Toen het Nederlandse detachement arriveerde, was er van de basis behalve een metalen startbaan en een oude vervallen verkeerstoren zonder deuren of ramen weinig meer over. Ook ontbraken stromend water en elektriciteit. Het terrein lag bezaaid met landmijnen. Nog voordat het luchtmachtdetachement arriveerde, waren er al hulpverleners van het internationale Rode Kruis, de Verenigde Naties en Artsen zonder Grenzen (AzG) in het rampgebied actief. Zo voorzag het Rode Kruis de bevolking van tenten, medicijnen en water. Voorts distribueerde VN-personeel voedsel en verzorgde AzG medische noodhulp. Veel dorpjes in het gebied waren alleen per helikopter te bereiken. Het wachten was dus op de kennis en expertise van het Nederlandse team. De eerste stap was om met behulp van lokale werkkrachten de vliegstrip te herstellen, waarna een Afghaanse explosievenopruimingsdienst onder leiding van sergeant 1 G.J. Netze het terrein mijnenvrij maakte. De met helikopters en kleinere vliegtuigen vanuit Pakistan en Tadzjikistan ingevlogen hulpgoederen werden hierna vanaf het 'Nederlandse' vliegveld over het rampgebied verspreid. Omdat het Rode Kruis en Afghanistan zelf niet over helikopters beschikten, moesten deze worden gehuurd van Tadzjikistan, Turkmenistan en Wit-Rusland. "'s Morgens stegen de toestellen op vanaf Dusjanbe in Tadzjikistan en vlogen naar Feyzabad. 's Avonds vlogen ze weer terug. Omdat we de helikopters iedere dag slechts enkele uren ter beschikking hadden, was het aan ons om deze zo effectief mogelijk in te zetten", lichtte kapitein A.C.L.M. Linssen de opdracht en het krappe tijdschema toe.
De werkzaamheden van de vijf militairen waren zeer uiteenlopend. De Russisch sprekende detachementscommandant hield zich voornamelijk bezig met het vertalen van gesprekken tussen vliegers en medewerkers van hulporganisaties. De al eerder genoemde Netze was ver-antwoordelijk voor het ruimen van obstakels op en om de landingsplaatsen. Daarnaast was hij samen met kapitein Linssen belast met de belading van het luchttransport, terwijl de kapitein zich verder ook bezighield met het in goede banen leiden van het vliegverkeer. De ander twee leden van het Air Operations Team - majoor K.J. Bakker en sergeant der eerste klasse J. Brans - zorgden voor algemene ondersteuning.
Na enkele dagen hulpgoederen naar de getroffen dorpen te hebben gedistribueerd, kregen de hulpverleners te maken met een complicatie: bemoeienis van lokale strijders van de Taliban en de Noordelijke Alliantie, die een burgeroorlog met elkaar uitvochten. Weliswaar hadden deze partijen vanwege de natuurramp een tijdelijk staakt-het-vuren gesloten zodat de burgerbevolking kon worden geholpen, maar nu dreigden zij zich met geweld tegen de hulpverleners te keren. Deze dreiging kwam vooral van de moedjahedienstrijders van de Noordelijke Alliantie, die meenden dat sommige nederzettingen meer hulpverlening kregen dan andere. Zij vonden dat de hulpverleners zo de kant van de Taliban kozen. De moedjahedien dreigden de hulpverleningstoestellen te beschieten. De helikoptervluchten werden twee dagen opgeschort. Uiteindelijk besloot het Air Operations Team de hulpvluchten nog maar naar vijf dorpen uit te voeren. Van daaruit vervoerden de hulpverleners de goederen over de grond, veelal met pakezels, naar hun eindbestemming.

Verblijf

Vanwege de onverwacht snelle komst van het Air Operations Team was er voor de Nederlanders geen accommodatie in Feyz?b?d geregeld. Noodgedwongen sliep het team de eerste nacht op de lemen grond van de verkeerstoren. Dit bleek geen onverdeeld succes. De volgende morgen zat sergeant Netze onder de vlooienbeten. Nadien verbleven de Nederlanders in een guesthouse in Feyz?b?d. De voorzieningen lieten veel te wensen over. "Met het water uit de rivier, waarin trouwens ook opgeblazen kadavers van ezels dreven, maakten we ons zo goed en zo kwaad als 't ging schoon", schetste majoor Verstraeten de niet te benijden situatie. Over de hygiëne was de commandant al helemaal niet te spreken: "Er was ook een restaurant bij. Geitenvlees dat je overdag, bezaaid met vliegen, in het dorpje zag hangen in temperaturen boven de 35 graden, kregen we 's avonds als diner. De tweede dag waren we alle vijf al aan de diarree. Met eten was het dus oppassen geblazen, maar toen ik constateerde dat onze kok beschikte over een toiletpapier-vervangende vinger waarmee hij even later weer aan ons eten zat, zijn we helemaal gestopt met het nuttigen van vlees."
Het rantsoen bestond de daaropvolgende weken vooral uit water en brood. De logistiek was een kritiek punt van deze uitzending. Pas in de laatste week arriveerde het pallet noodrantsoenen waar de commandant op de derde dag van de missie om had gevraagd. De rantsoenen bleken al bijna twee weken bij de Pakistaanse douane te liggen. Tegen die tijd waren de militairen ieder bijna acht kilo afgevallen. Nadat de ergste nood in het getroffen gebied was gelenigd, keerden de vijf militairen groepsgewijs huiswaarts. In de tweede helft van juni aanvaardden majoor Bakker en sergeant Brans de terugreis. De overige drie leden van het detachement vertrokken op 3 juli 1998 naar Nederland.

Bron: Nederlands Instituut voor Militaire Historie