DUITSLAND
HUMANITAIRE HULPVERLENING
IN HAMBURG
Duur: 17 februari 1962 - 27 februari 1962
Krijgsmachtdelen: Koninklijke Landmacht
Aantal militairen: 600
Dodelijke slachtoffers: geen
Achtergronden
In de nacht van vrijdag
16 op zaterdag 17 februari 1962 raasde de orkaan Vincinette over
Noord-Duitsland en Noordoost-Nederland(*). De orkaan veroorzaakte
de grootste natuurramp uit de naoorlogse Duitse geschiedenis.
Hoewel het in de dagen ervoor al heel hard waaide en er verschillende
stormwaarschuwingen waren uitgevaardigd, waren de Duitse autoriteiten
en de bevolking van Hamburg zich niet bewust van het dreigende
gevaar. Er werd geen actie ondernomen of een calamiteitenplan
ingesteld toen het Deutsche Hydrographische Institut in Hamburg
een mogelijke stormvloed voor de Duitse Noordzeekust en de Nieder-Elbe
voor-spelde en de NDR radio-omroep waarschuwde voor een "Gefahr
einer sehr schweren Sturm-flut
drei Meter höher als
das mittlere Hochwasser". Diezelfde nacht bereikte de storm
een orkaankracht van 12 tot 13 Beaufort en raasde met meer dan
200 kilometer per uur over Noordwest-Duitsland. Een stormvloed
van bijna zes meter hoog deed vele dijken breken en overstroomde
de kustgebieden. Hierbij traden ook de rivieren de Weser en de
Elbe buiten hun oevers. Alleen al bij Hamburg braken de dijken
op meer dan zestig plaatsen, over een lengte van 2,5 kilometer.
Deze op een na grootste stad van Duitsland en de belangrijkste
haven van het land werd door de kolkende watermassa verrast. Het
natuurgeweld kostte 343 mensen het leven, van wie 287 uit deze
Duitse Hanzestad. Vooral de wijken Wilhelmsburg en Georg werden
getroffen. In een mum van tijd waren meer dan 60.000 mensen dakloos.
De stormvloed sloeg bijna alle telegraaf- en telefoonverbindingen
kapot, waardoor hulpverleningsinstanties geen mogelijkheid hadden
om de bevolking op de hoogte te houden.
Het was de Hamburgse senator en latere bondskanselier Helmut Schmidt
die in allerijl op zaterdagochtend de hulpverlening organiseerde.
Uiteindelijk werden er verschillende civiele hulpverleningsinstanties,
achtduizend Bundeswehr-soldaten en vierduizend militairen uit
andere NAVO-landen gemobiliseerd. Zijn snelle en kordate optreden
leverde Schmidt de bijnaam 'der Schnauzer' (de snauwer) op.
Nederlandse militairen
in Duitsland
Dat er Nederlandse
militairen in de omgeving aanwezig waren om hulp te verlenen,
had te maken met de militaire dreiging van het Warschaupact. Door
de bouw van de Berlijnse Muur bereikten de verhoudingen tussen
Oost en West in 1961 een dieptepunt. Vanwege de gespannen situatie
en in het kader van de 'voorwaartse verdediging' zo dicht mogelijk
tegen de Duits-Duitse grens, werd half oktober 1961 een voorhoede
van het Nederlandse Eerste Legerkorps tijdelijk op West-Duits
grondgebied gelegerd. De militairen lagen in de NAVO-kampen Bergen-Hohne
en Fallingbostel ten oosten van de Weser. Tot de voorhoede behoorden
onder andere onderdelen van het Korps Commandotroepen (KCT), 11
Geniebataljon en twee compagnieën van 41 Geniebataljon. De
genisten waren gelegerd in Fallingbostel, dat beter bekend stond
als Lager Örbke, waar zij met groot materieel konden oefenen.
Op zaterdagavond 17 februari werden het KCT-detachement en 11
Geniebataljon, laatstgenoemde eenheid onder leiding van luitenant-kolonel
H. Tieskens, door de Duitse autoriteiten verzocht om troepen te
leveren om de bevolking in het rampgebied bij te staan.
Taken en uitvoering
Het Duitse verzoek
kwam binnen op het moment dat de genisten van een Nederlands cabaretoptreden
genoten. Een deel van het bataljon vertrok meteen met het benodigde
zware materi-eel richting het rampgebied. Onder leiding van kapitein
G.C. Berkhof (de latere luitenant-generaal der Genie en hoogleraar
strategische studies aan de Universiteit Leiden) vertrok de B-compagnie
samen met een peloton commando's naar de oude vestingstad Stade
ten westen van Hamburg. Voor de commando's werden er enkele boten
en kano's meegenomen. De Nederlandse militairen erwachtten eenzelfde
chaos aan te treffen als tijdens de Watersnoodramp van 1953 in
Zuidwest-Nederland. Na aankomst op zondagochtend in het dorpje
Mulsum nabij Bremervörde werden de manschappen ingedeeld
bij vier Duitse geniebataljons. De aldus gevormde, gemengde Duits-
Nederlandse geniebrigade kreeg opdracht om in samenwerking met
enkele civiele hulporganisaties de gevolgen van de stormvloed
ten westen van de Elbe te bestrijden. Een deel van de Nederlandse
militairen werd ingezet op het eiland Krautsand. Dit onbedijkte
eilandje in de Elbe bleek zwaar getroffen door de metershoge vloedgolf.
De toestand bleek echter niet zó erg te zijn als in Zeeland
negen jaar eerder. Het wassende water had weliswaar een enorme
ravage aangericht, maar was al grotendeels weer weggestroomd.
De boten en kano's bleken geen nut te hebben. Daarom keerden de
commando's onverrichter zake weer naar hun legerplaats terug.
Vooral mankracht, vrachtauto's en pompen waren nodig om de ravage
op te ruimen en het overtollige water weg te pompen. In de loop
van maandagochtend arriveerde de rest van het Nederlandse geniebataljon
met de benodigde apparatuur in het toegewezen gebied.
De werkzaamheden in de week na de ramp bestonden vooral uit het
ruimen van puin en kadavers, het herstellen van wegen en bruggen
en het vlottrekken van vastgelopen schepen. Met laatstgenoemde
werkzaamheden maakten met name de manschappen van de B-compagnie
zich verdienstelijk. Binnen een dag hadden zij enkele boten vlotgetrokken
en de lekgeslagen veerpont gerepareerd. Diezelfde middag was de
verbinding tussen Krautsand en het vaste land weer hersteld. Een
spektakelstuk werd door de D-compagnie van kapitein J. Zielhuis
verricht. Die eenheid wist op het eiland zelf binnen een dag een
kustvaarder van ruim 200 ton, die voor drie kwart op het land
was vastgelopen, vlot te trekken. Aan de noordkant van de plaats
Freiburg bracht de C-compagnie samen met Duitse militairen het
wegdek weer op niveau. Het dorp zelf was volledig overstroomd
geweest, waarbij de krachtige waterstroom de straten had weggespoeld.
Vier dagen lang stonden de genisten hier zand te scheppen. Tegen
het einde van de week waren de straten van Freiburg weer begaanbaar.
Op woensdag 20 februari schrok de bevolking van Hamburg en omgeving
op van een nieuwe springvloed. Deze bleek echter niet zo krachtig
als de vorige en richtte geen noemenswaardige schade aan. Alleen
het zogenoemde Altes Land ten zuidwesten van Hamburg werd wederom
getroffen. Van donderdag 22 tot en met zondag 25 februari 1962
hielpen de Nederlandse militairen het gebied weer in orde te maken.
Op maandag 26 februari bleek dat er voor het merendeel van de
genisten weinig werk meer te doen viel. Er was alleen nog behoefte
aan zwaar materieel,
zoals bulldozers, kranen, takelwagens en waterpompen. Daarom keerde
een groot deel van de Nederlandse militairen terug naar Fallingbostel.
Alleen de A-compagnie, onder leiding van kapitein P.J. Graaff
(de latere bevelhebber der Landstrijdkrachten en chef Defensiestaf),
bleef met het zware materieel achter om de boeren in het Altes
Land nog enkele dagen bij te staan.
(*)
In Nederland werd vooral Schiermonnikoog getroffen. Hier werden
manschappen van 44 Infanteriebataljon ingezet om de schade te
herstellen. Tevens werden er militairen van 462 Pontonnierbataljon
met werkzaamheden in de Biesbosch belast.
Bron: Nederlands Instituut
voor Militaire Historie (incl. foto's)
|