|
GEMENE BEST VAN
ONAFHANKELIJKE STATEN
EUROPEAN COMMUNITY
TASK FORCE (voedseldistributie)
Duur: 29 januari
- 29 juni 1992
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Luchtmacht
Aantal militairen: 5
Onderscheidingen: geen
Dodelijke slachtoffers: 1
Achtergronden
De omwenteling van
communisme naar kapitalisme ging in de voormalige Sovjet-Unie
niet over rozen. Na de val van de Muur in 1989 en een mislukte
staatsgreep in de zomer van 1991 riepen tal van deelrepublieken
eind 1991 de onafhankelijkheid uit, waarna de Sovjet-Unie ophield
te bestaan. In december 1991 bereikten de leiders van de nieuwe
landen een akkoord dat leidde tot de oprichting van een Gemenebest
van Onafhankelijke Staten (GOS), een los samenwerkingsverband.
Diezelfde maand verving president Boris Jeltsin van de Russische
Federatie het communistische staatsbestel in zijn land definitief
door een op democratische regels gebaseerd bestuur, met een
economie op kapitalistische grondslag. Op 2 januari 1992 kregen
de eerste economische hervormingen die zijn regering daarvoor
wilde doorvoeren hun beslag met het vrijgeven van de prijzen.
Eerder economisch beleid was in de maanden daarvoor al gepaard
gegaan met een enorme daling van het Russische Bruto Nationaal
Product (BNP). De economische shocktherapie van de regering
liet diepe sporen na. Nadat de markteconomie helemaal de vrije
hand had gekregen, stegen de prijzen zo hard dat de roebel in
een maand tijd bijna tien keer minder waard werd. Door de daling
van de koopkracht sloeg de bevolking aan het hamsteren. In korte
tijd was er nauwelijks nog iets in de winkels te krijgen. Deze
ontwikkelingen hadden een welig tierende handel op de zwarte
markt en sterk verhoogde importprijzen tot gevolg, waardoor
de eerste levensbehoeften voor een groot deel van de bevolking
onbetaalbaar werden. De hoge inflatie zorgde voor een tekort
aan bankbiljetten en noopte de Russische Centrale Bank een nieuw
waardebiljet van 200 roebel uit te geven. Dit bleek een druppel
op de gloeiende plaat. Al snel volgden biljetten van 500 en
1000 roebel.
Tijdens de conferentie voor het Verdrag van Maastricht op 9
en 10 december 1991, spraken de lidstaten van de Europese Gemeenschap
(EG) hun bezorgdheid uit over de ontwikkelingen in de voormalige
Sovjet-Unie. De EG-lidstaten vreesden voor voedselrellen in
Moskou en St. Petersburg, steden die ook nog eens aanzienlijke
wapendepots telden. Bij de bijeenkomst in Maastricht gaven diverse
lidstaten aan hulp naar het GOS, in het bijzonder de Russische
Federatie, te zullen sturen. Nadat Duitsland begin januari een
aantal hulpverleners naar het GOS had gezonden, volgden ook
Frankrijk, Ierland en Nederland.
Het Nederlandse
aandeel
Taken en uitvoering
Op 17 januari 1992
gaf de Nederlandse ministerraad zijn goedkeuring aan de steunverlening.
In eerste instantie zou het Ministerie van Landbouw een aantal
mensen sturen, ware het niet dat het geen geschikte kandidaten
kon vinden. Nadat was gebleken dat ook het Ministerie van Economische
Zaken uitzendbaar personeel ontbeerde, verzocht dit departement
het Ministerie van Defensie om militairen naar het GOS te zenden.
De Europese Gemeenschap stelde uit eigen overschotten vlees
en boter, ter waarde van 100 miljoen begrotingsecu (de voorloper
van de euro), gratis beschikbaar aan Russische distributiecentra
en winkels. Het voedsel werd daar een fractie onder de marktprijs
verkocht. De opbrengst van de verkoop kwam ten goede aan een
sociaal fonds voor minder bedeelden. Het was aan Europese hulpverleners
om de goederen te distribueren en op eerlijke naleving van de
EG-verordening toe te zien, zodat de voedselproducten niet op
de zwarte markt terechtkwamen. De 'waarnemers' verrichtten hun
werkzaamheden in het kader van een European Community Task Force
(ECTF), welke onder leiding stond van de Britse diplomaat M.
Emerson. Het werk werd gecoördineerd door twee militairen,
de Duitse generaal-majoor Steinseifer in Moskou en de Britse
majoor Shakespear in St. Petersburg. Nederland bood voor de
missie vijf burgerambtenaren en vier militairen van de Koninklijke
Landmacht aan. De enige eis voor de militairen was dat zij tot
op zekere hoogte de Russische taal machtig waren en kennis hadden
van logistieke processen. De selectie leidde tot het aanwijzen
van luitenant-kolonel W. Voorhuijzen, kapitein H.W. Verzijl,
eerste luitenant M.H.A. Lodders en adjudant B.H. Klaassens voor
uitzending.
De leiding van de Nederlandse hulpverlening lag in handen van
de directie Economische Samenwerking / Economische Aangelegenheden
van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De aansturing vond
plaats vanuit de Nederlandse ambassade in Moskou. De Nederlandse
militairen werkten niet in uniform. Dit kwam vooral voort uit
de wens van EG-lidstaten hun voormalige aartsvijand niet tegen
het hoofd te willen stoten. De militairen kregen van Defensie
geld om burgerkleren aan te schaffen. Daarnaast kregen zij een
voorschot van 2.500 dollar voor de aanloopkosten. Nadien waren
de militairen voor hun financiële lasten op de ambassade
aangewezen.
Op 2 februari 1992 vertrok het landmachtpersoneel met een diplomatieke
status per KLM-toestel naar Moskou. Hier werden de vier opgesplitst
in twee teams. Luitenant Lodders en adjudant Klaassens kregen
St. Petersburg als werkgebied, overste Voorhuijzen en kapitein
Verzijl vestigden zich in de hoofdstad. Iedere ochtend meldden
de teams zich bij de Head of Delegation in hun standplaats.
Daar kregen zij een lijst met namen van koelhuizen en distributiecentra,
die zij controleerden om te zien of de aanlevering en verstrekking
van vlees en boter correct verliep. Daarna vertrokken zij naar
de winkels om te kijken of de door de EG aangeleverde voedselproducten
daadwerkelijk in de schappen lagen en of deze conform de geldende
prijs werden verkocht. Zelden betrapten de Nederlandse monitors
de werknemers van koelhuizen, distributiecentra of de winkels
op fouten. Bijna zonder uitzondering kwamen de voedselproducten
op de juiste plaats.
Verder verloop
De Nederlandse inzet
had door tijdgebrek aanvankelijk een geïmproviseerd karakter.
Door gebrekkige communicatie en coördinatie tussen de betrokken
ministeries, kregen de militairen bij tijd en wijle het gevoel
er alleen voor te staan. De meeste praktische zaken, zoals onderdak,
werden met het nodige zelfinitiatief uiteindelijk naar tevredenheid
geregeld. Luitenant Lodders en adjudant Klaassens belandden
in St. Petersburg zelfs met dank aan de burgemeester met de
hele groep EG-waarnemers in het zeer luxe Astoria hotel. Rampspoed
trof de missie toen op 5 april 1992 luitenant Lodders samen
met zijn vriendin, kapitein P. Schat van de Koninklijke Luchtmacht,
tijdens een toeristische helikoptervlucht boven St. Petersburg
verongelukte. In een periode dat adjudant Klaassens naar Moskou
was afgereisd om het daggeld op te halen, kreeg Lodders zijn
vriendin op bezoek. Buiten werktijd maakten zij een vlucht boven
de stad, toen plots de motoren het begaven en de helikopter
in zee stortte. Alle inzittenden kwamen om het leven. De precieze
oorzaak van het ongeluk bleef onduidelijk. Kapitein L. Bubbers
verving luitenant Lodders voor de resterende duur van de uitzending.
Ook politiek had dit ongeluk nog een staartje. Het Ministerie
van Buitenlandse Zaken moest nadien alle zeilen bijzetten om
een diplomatieke rel te voorkomen. De Russische politieke en
militaire top was namelijk argwanend geworden door de helikoptervlucht,
vooral omdat de twee NAVO-militairen met fotocamera's, videoapparatuur
en stadskaarten boven St. Petersburg, en nog wel in de buurt
van het admiraliteitsgebouw, hadden gevlogen. Ondanks een minimale
voorbereiding en een matige beheersing van de Russische taal
van enkele deelnemers, hadden de Nederlandse militairen het
idee nuttig werk te hebben verricht. Zij keken met tevredenheid
terug op het werk binnen de ECTF, op de contacten met de Russische
middenstand en op de ondersteuning van het Defensiepersoneel
in de Nederlandse ambassade. Toen de missie in Moskou grotendeels
was volbracht, keerde Verzijl op 27 mei 1992 naar Nederland
terug. Overste Voorhuijzen ging nog een maand in de stad Saratov
dezelfde werkzaamheden verrichten. Kapitein Bubbers en adjudant
Klaassens bleven tot eind juni 1992 in St. Petersburg en beëindigden
hun missie daarna ook.
Bron: Nederlands Instituut
voor Militaire Historie |
|