|
HONDURAS, NICARAGUA, EL SALVADOR,
GUATAMALA
OPERATIE MITCH
/ OPERATIE TELLAR
Duur: 30 oktober
- 21 november 1998
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Marine, Koninklijke Luchtmacht,
Koninklijke landmacht
Aantal militairen: 435
Dodelijke slachtoffers: geen
Achtergronden
In de herfst van
1998 had het Caraïbisch gebied zwaar te lijden onder een
tweetal orkanen. Eind september 1998 richtte de cycloon Georges
een enorme ravage aan op onder andere de Nederlandse Antillen.
Een maand later was het opnieuw raak. Dit keer raasde de orkaan
Mitch over de Caraïben, waarbij met name Honduras,
Nicaragua, El Salvador en Guatemala zwaar werden getroffen.
Op 29 oktober landde Mitch met snelheden tot 280 kilometer
per uur op de oostkust van Honduras. De orkaan ging gepaard
met enorme hoeveelheden neerslag. Op sommige plaatsen viel er
meer dan 900 millimeter water. Dit veroorzaakte op grote schaal
overstromingen, modderstromen en aardverschui-vingen. In totaal
lieten bijna 25.000 mensen het leven. Honduras had iets meer
dan de helft hiervan te betreuren. De rest van de slachtoffers
viel voornamelijk in Nicaragua en in mindere mate in El Salvador
en Guatemala. Daarnaast raakten ongeveer twee miljoen mensen
dakloos en verwoestte de orkaan bijna de gehele infrastructuur
van Honduras en Nicaragua. Tot overmaat van ramp waren bijna
alle koffie- en bananenplantages vernietigd. Deze gewassen vormen
de belangrijkste exportproducten van beide landen. Het zou twee
jaar duren voordat de bananenexport kon worden hervat.
Enkele dagen na de ramp kwam een internationale hulpverleningsactie
op gang. Zo doneerden de Verenigde Staten 70 miljoen dollar
aan noodhulp en gaf het World Food Program van de Verenigde
Naties 40 miljoen dollar. Daarnaast hielpen Amerikaanse, Britse,
Franse, Mexicaanse en Nederlandse militairen om de ergste nood
te lenigen, totdat civiele hulporganisaties bij machte waren
deze taak over te nemen.
Het Nederlandse
aandeel
Naar aanleiding van
de ramp deden de Verenigde Naties een internationale oproep
om hulp te leveren aan de getroffen bevolking in Nicaragua en
Honduras. Hieraan gaven onder andere Groot-Brittannië,
de Verenigde Staten en Nederland gehoor door verschillende militaire
eenheden naar het rampgebied te dirigeren. Een Nederlands fregat
en een marinierseenheid, aangevuld met vier commando's van de
landmacht, die in de buurt van het rampgebied op oefening waren,
schoten als eerste te hulp. Daarnaast stuurde Defensie nog drie
luchtmachttoestellen plus personeel, een noodhulpverkenningsteam
(het Disaster Assistance Response Team, DART) en een
extra marinierscompagnie naar Honduras. De Commandant der Zeemacht
in de Caraïben (CZMCARIB), brigadegeneraal der mariniers
W.A.J. Prins, voerde het bevel over de Nederlandse noodhulpoperatie.
In Honduras zelf kregen de militairen veel hulp van de Nederlandse
honorair-consul, N. Bart. Hij verzorgde de contacten met de
lokale hulpverleningsorganisaties en de Hondurese autoriteiten.
Inzet van het
DART
De hulpoperatie aan
Honduras betekende de eerste buitenlandse inzet van het Nederlandse
Disaster Assistance Response Team (DART). Dit joint noodhulpverband
van de Nederlandse krijgsmacht werd in 1996 opgericht als snelle
reactiemacht om vast te stellen wat de hulpbehoefte was in een
door een natuur- of conflictgerelateerde ramp getroffen gebied.
Een verzoek tot inzet ervan kon van de NAVO, de Verenigde Naties
of van een land zelf komen. Het noodhulp-verkenningsteam stond
op een notice to move van 24 uur en bestond uit maximaal tien
specialisten van de Koninklijke Landmacht, Luchtmacht en Marine.
De standaardprocedure was dat het DART na aankomst in het rampgebied
binnen nog eens 24 uur aan Defensie rapporteerde. Aan de hand
van de rapportage zou het departement, veelal in samenspraak
met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, besluiten of Nederland
een hulpoperatie zou starten en welke middelen daarvoor beschikbaar
moesten worden gesteld.
Op 5 november 1998 bracht een KDC-10 van de Koninklijke Luchtmacht
een negen man sterk noodhulpverkennings-team onder leiding van
luitenant-kolonel C. Rondhuis van Eindhoven naar vliegbasis
Hato op Curaçao. Met hetzelfde toestel vlogen een crew
voor een Hercules C-130, een extra Lynx helikopterbemanning
en honderd mariniers van 22 Infanteriecompagnie (22 Infcie)
mee. Daarnaast had de KDC-10 noodrantsoenen, een complete uitrusting
voor een al in het gebied opererende medische eenheid en dertig
rubber- en acht snelle-aanvalsboten aan boord. De volgende dag
vertrok ook de Hercules G-275 naar Hato. Eenmaal op Curaçao
vertrok het noodhulpverkenningsteam direct met een P-3C Orion
pa-trouillevliegtuig naar Honduras voor een eerste verkenning.
Vervolgens richtte het team een observatiepost in nabij La Mesa
International Airport, circa 45 kilometer ten zuiden van de
havenstad Puerto Cortés. Na de verkenning concludeerde
het DART dat de hulpverlening zich hoofdzakelijk op transportactiviteiten
moest gaan concentreren. De overstromingen hadden ervoor gezorgd
dat vele dorpen geïsoleerd waren, waardoor de bevolking
geen hulp kon ontvangen. Volgens luchtmachtarts luitenant-kolonel
F. Alwon waren er voldoende lokale artsen en hoefde de noodhulp-verlening
zich niet op medische zorg te richten. In samenspraak met het
verkenningsteam wezen de Verenigde Naties de verschillende hulpverleningslanden
een operatiegebied aan. Aanvankelijk kreeg Nederland de hooggelegen
gebieden in Midden- Honduras toegewezen, maar daar bleken de
Amerikanen al werkzaam. Na enige onduidelijk-heden hieromtrent
werd Noordwest-Honduras voor de daaropvolgende twee weken het
voornaamste werkgebied van de Nederlandse militairen.
Koninklijke Luchtmacht
Toen op 6 november
de G-275 op Hato landde, stond de Herculesbemanning die met
de KDC-10 was overgevlogen, direct klaar om de crew van de transitievlucht
te vervangen. Nadat het DART de verkenningsvlucht boven La Mesa
had uitgevoerd en liet weten dat een eerste hulpvlucht verantwoord
was, kon de Hercules meteen vertrekken. Majoor H.A.H.M. Groothuis,
een van de Herculesvliegers, ondervond dat het verkrijgen van
groen licht geen garantie betekende voor een vlekkeloze vlucht:
"Wij vertrokken in de loop van de middag in de richting
van het vliegveld La Mesa. Onderweg begon het donker te worden.
Van tevoren hadden we te horen gekregen dat de verlichting in
orde was. Maar toen wij de verkeersleiding opriepen, kregen
we te horen dat we niet mochten landen, omdat de verlichting
was uitgevallen. Terug konden we ook niet, want daarvoor hadden
we niet genoeg brandstof. We hebben toen vervolgens met het
fregat Hr.Ms. Willem van der Zaan zitten debatteren over waar
we dan naar toe moesten. Zij wilden ons naar een ander vliegveld
in de buurt sturen waar we totaal geen gegevens over hadden.
Dat vonden we onverantwoord. Ik was bekend in die regio dus
zei ik: We vliegen door naar Belize. Zo gezegd zo gedaan. De
volgende ochtend bij het krieken van de dag zijn we het korte
stukje teruggevlogen naar La Mesa."
Nadien verliepen de vluchten een stuk vlotter. In de daaropvolgende
twee weken verzorgde het transporttoestel een luchtbrug tussen
Curaçao en La Mesa om de mariniers te ondersteunen en
hulpgoederen aan te voeren. Daarnaast leverde de Hercules veertig
ton aan hulpgoederen voor Artsen zonder Grenzen af op de luchthaven
van de Hondurese hoofdstad Tegucigalpa. Omdat de G-275 voor
gepland onderhoud naar Groot-Brittannië moest, vloog op
11 november de tweede Nederlandse Hercules, de Ben Swagerman,
met verse bemanning naar Hato. In totaal maakten de twee transportvliegtuigen
dertig hulpvluchten.
Hulp vanaf zee
Het multipurposefregat
Hr.Ms. Willem van der Zaan deed begin november 1998 mee aan
een internationale oefening nabij Panama, toen het verzoek tot
hulpverlening van de Verenigde Naties binnenkwam. Omdat het
fregat met 165 man in de buurt was, gaf CZMCARIB brigadegeneraal
Prins de commandant, kapitein-luitenant ter zee J.A. Leenders,
opdracht naar Honduras op te stomen. Het schip kwam op 6 november
als eerste in het rampgebied aan en fungeerde als drijvend coördinatiecentrum
in de haven van Puerto Cortés. Daarnaast hielp het marinepersoneel
met het repareren van waterpompen, het herstellen van schade
op de wal en boden zij medische hulp waar nodig. Tot slot leverde
het fregat 10.000 liter vers drinkwater per dag aan de plaatselijke
bevolking. Tevens verrichtte de Lynx boordhelikopter voor het
DART, de Verenigde Naties en de Hondurese autoriteiten verkenningen
boven potentiële inzetgebieden in onder meer de omgeving
van Puerto Lempira, en boven de rivieren Rio Cruta en Rio Patuca.
Helaas mocht de helikopter vanaf 12 november niet meer opstijgen,
omdat twee dagen eerder eenzelfde type toestel wegens metaalmoeheid
was gecrasht op marinevliegveld De Kooy in Den Helder. Alle
22 Lynx helikopters stonden daarna tot nadere inspectie aan
de grond.
Een week later kreeg het M-fregat steun van het op Curaçao
gestationeerde transportschip Hr.Ms. Pelikaan. Dit schip voerde
extra brandstof, noodrantsoenen, medicijnen, twee Landrovers,
vijftien rubberboten en zeventien mariniers aan. Het technisch
personeel van de Pelikaan repareerde de lichtbakens rond de
startbaan van La Mesa zodat er ook 's nachts hulpvluchten konden
landen, waardoor de continuïteit en de snelheid van de
hulpverlening niet in gevaar kwamen. Ook ondersteunde het schip
de poging van de Britse marine om een geïsoleerde groep
van bijna duizend Moskito-indianen te bevoorraden en in veiligheid
te brengen.
Mariniers
Net als het M-fregat
waren ook Nederlandse mariniers al in de buurt van Honduras
toen de ramp zich voordeed. In het kader van de United Kingdom/Netherlands
Amphibious Force (een samenwerkingsverband tussen Nederlandse
en Britse marinierseenheden) namen 94 Nederlandse mariniers
van 11 Infanteriecompagnie (11 Infcie) en vier leden van het
Korps Commandotroepen van de landmacht, onder leiding van majoor
der mariniers R. Waasdorp, eind oktober 1998 deel aan de jungletraining
Caribbean Fury in Belize. Toen orkaan Mitch over Midden-Amerika
raasde, moesten de eenheden van 45 Commando Brigade Royal Marines,
waarin 11 Infcie op dat moment was opgenomen, zich op het Britse
landingsvaartuig HMS Sir Tristam terugtrekken, omdat zij op
het vasteland van Belize geen schuilplaats konden vinden. Op
verzoek van de bevolking van Belize keerden de militairen na
de orkaan weer terug om hen bij te staan met het herstellen
van de schade. Na het verzoek van de Verenigde Naties verleende
11 Infcie als onderdeel van 45 Commando Brigade van 4 tot 15
november in operatie Tellar steun aan de bevolking in Zuid-Honduras
en drie dagen in Nicaragua. In de eerste dagen van deze operatie
zochten zij naar overlevenden. Nadien leverden de mariniers
hulpgoederen aan de bevolking op de Moskito-Coast en in het
stroomgebied van de rivier Rio Coco in Oost-Honduras. Hierbij
werden zij gesteund door Britse Sea King-helikopters van de
HMS Ocean.
De mariniers van 22 Infcie kwamen op 5 november terug van een
training in de Karpaten, toen zij zich de volgende dag op vliegbasis
Eindhoven moesten melden voor de hulpoperatie. Tezamen met het
DART vlogen de mariniers met de KDC-10 naar Hato. Op 7 november
sloegen zij, onder leiding van majoor der mariniers L. van Dongen,
hun basiskamp op in het plaatsje El Progreso. In de eerste drie
dagen zochten zij, zonder succes, naar overlevenden. Vanaf 10
november hielden de mariniers zich vooral bezig met het transporteren
van hulpgoederen naar de geïsoleerde dorpen in de noordwestelijk
gelegen Ulua-vallei. De door water omringde dorpen konden echter
alleen per helikopter of per boot worden bereikt. Vandaar dat
Defensie extra rubberboten (Boston Whalers en Landing Craft
Rubber Motorized) naar het rampgebied stuurde. Op 10 november
zakte een eerste flottielje rubberboten de snelstromende rivier
Rio Ulúa af met vers drinkwater, voedselpakketten en
medicijnen aan boord. Daarnaast voer ook een lokaal medisch
team mee en een Hondurese officier die als tolk kon optreden.
Die eerste dag kwam de transporthulp moeilijk op gang. Door
een tekort aan brandstof en vele obstakels in het water slaagden
de mariniers er niet in het plaatsje Campo Mocula, de beoogde
uitvalsbasis voor verdere hulpgoederendistributie, te bereiken.
De zware buitenboordmotoren verbruikten op de kolkende rivier
veel meer benzine dan vooraf was berekend. Nadat de Nederlandse
militairen de obstakels in het water met explosieven hadden
weten te ruimen, konden zij de volgende dag het plaatsje wel
aandoen. Nadien probeerden de mariniers iedere dag een ander
dorp te ontsluiten en de bevolking van hulpgoederen te voorzien.
Hierbij werden de Nederlanders ondersteund door een eenheid
van de Hondurese luchtmobiele infanterie. Deze eenheid droeg
zorg voor de bewaking van hulpgoederen, ordehandhaving bij de
distributiepunten en de bescherming van de ongewapende Nederlandse
inzet. Van ongeregeldheden bij de uitgiftepunten bleek geen
sprake. Men was vooral heel blij met de komst van de Nederlandse
militairen en de door hen verstrekte hulpgoederen. "Voordat
we kwamen, hadden de mensen dagenlang op de daken gezeten zonder
water en eten", verduidelijkte marinevoorlichter A. Mons
de hulpbehoefte. Voor de mariniers waren de werkzaamheden dan
ook een dankbare taak. Op vrijdag 21 november 1998 werd de hulpver-leningsmissie
beëindigd. Civiele hulporganisaties hadden zich in het
gebied ontplooid en konden de hulpverlening van de militairen
overnemen. Na een korte debriefing op Curaçao kwamen
de uitgezonden militairen op maandag 24 november 1998 weer in
Nederland aan.
Bron: Nederlands
Instituut voor Militaire Historie
|
|