|
ITALIE
HUMANITAIRE HULPVERLENING
'OPERATIE AQUA VITA'
Duur: 12 november - 9 december 1966
Krijgsmachtsdeel: Koninklijke Landmacht
Aantal militairen: 140
Dodelijke slachtoffers: geen
Achtergronden
Half oktober, begin
november 1966 had Midden-Italië te lijden onder zware regenval.
Vooral voor de Toscaanse regio had dit desastreuze gevolgen. In
de nacht van 4 op 5 november 1966 woedde er een zware storm over
de stad Florence (Firenze). De kale rotsachtige bergen rondom
Florence konden weinig water absorberen, waardoor er een enorme
modderstroom in de rivier de Arno terechtkwam. Het waterpeil van
de rivier steeg dusdanig, dat deze buiten haar oevers trad. De
kolkende watermassa strekte zich uit tot 1.400 meter ten noorden
en 200 meter ten zuiden van de rivier. De druk op de stuwdam ten
oosten van Florence werd zelfs zo groot dat deze dreigde te bezwijken.
Daarom werden de stuwen opengezet, waardoor om 10.00 uur 's ochtends
een vloedgolf de stad in één grote modderpoel veranderde.
In de uren daarna bleef het waterpeil stijgen, waardoor het laaggelegen
gedeelte van Florence tot ongeveer vier meter onderstroomde. Tijdens
deze overstroming kwamen 35 Italianen om het leven. Pas nadat
het water grotendeels was gezakt, kon de materiële schade
worden opgenomen. Op veel plaatsen in de stad had de modderstroom
het waterleiding- en elektriciteitsnetwerk kapotgeslagen. Hierdoor
waren inwoners van schoon drinkwater verstoken. Bovendien raakte
Florence bedekt onder een dikke laag modder en puin. Ook het cultureel-historisch
erfgoed viel ten prooi aan de natuurramp. Zo beschadigde de modderstroom
de unieke boekenschat van de nationale bibliotheek en een groot
aantal schilderijen van beroemde meesters in de kelders van het
Uffizi-museum.
Het Nederlandse
aandeel
Vrijwel onmiddellijk
kwam er een grootscheepse internationale hulpactie op gang, waaraan
ook Nederland bijdroeg. Het Nederlandse Rode Kruis verzocht het
Ministerie van Defensie eenheden te leveren om de bevolking in
het getroffen gebied van schoon drinkwater te voorzien. Op 6 november
gaf de bevelhebber der Landstrijdkrachten (BLS), luitenant-generaal
F. van der Veen, aan de commandant van 101 Geniegevechtsgroep
te Wezep, kolonel H.A. Franssen, de opdracht om een waterzuiveringsdetachement
samen te stellen. In overleg met de Inspectie der Genie vormde
hij vier waterzuiveringspelotons. Het meeste personeel hiervoor
was afkomstig uit 11 Geniebataljon, het Korps Mobiele Colonnes
(KMC), 462 Pontonnierbataljon en het Genie Opleidingscentrum (GOC).
Veertien reservisten van 107 Geniebataljon, die net op herhaling
waren, meldden zich vrijwillig aan. Verder bestond het detachement
uit een onderhoudsgroep van 110 Lichte Herstelcompagnie, een verbindingsgroep
uit 11 Geniebataljon en 101 Geniegevechtsgroep, een keukengroep
van 11 Geniebataljon, een geneeskundige groep van 101 Geniegevechtsgroep
en een transportgroep met materieel van 107 Kipautocompagnie.
Het geheel van 140 man voor de hulpverleningsoperatie Aqua Vita
(Levenswater) stond onder commando van kapitein F.W.M. Sedee,
met eerste luitenant H.IJ. Mager als plaatsvervangend commandant.
Het was enige tijd onduidelijk hoe het personeel en het materieel
naar Italië moesten worden vervoerd. Al vrij snel zag men
af van transport over de weg, aangezien de colonne te groot zou
worden en er dan tevens extra chauffeurs nodig waren. De Nederlandse
Spoorwegen boden hierop hun hulp aan. Defensie sloeg dit aanbod
echter af, omdat een transport per spoor vier à vijf dagen
zou duren, wat te lang werd gevonden. Tevens moest men dan ergens
voor Florence stoppen, waarna het traject alsnog over de weg verder
zou moeten gaan. Het Ministerie van Defensie deed daarop een beroep
op de Amerikaanse Military Assistance Advisory Group (MAAG) in
Europa voor luchttransport. Gezien het spoedeisende karakter van
de hulpverlening viel de keuze op meerdere Hercules- en Globemaster-toestellen
van het Military Airlift Command (MAC). De plaatsvervangend chef
van MAAG Air Section, die in Den Haag als coördinator tussen
de Nederlandse strijdkrachten en de US Forces optrad, regelde
binnen enkele uren zestien toestellen bij het Operational Control
US Forces in Europe te Wiesbaden.
Op zaterdagochtend 12 november vertrok het detachement vanuit
Wezep naar de vliegbasis Soesterberg. Vanwege dikke mist kon er
die dag echter niet vanaf Soesterberg worden gevlogen, waardoor
naar vliegveld Ypenburg bij Den Haag moest worden uitgeweken.
Vanaf deze basis waren 's ochtends ook al zes kwartiermakers,
onder leiding van luitenant Mager, met een F-27 Troopship van
de Koninklijke Luchtmacht naar Florence vertrokken. In allerijl
werd het KLu-personeel van Ypenburg op hun vrije zaterdag opgetrommeld
om de komst van vier Amerikaanse C-130 Hercules-toestellen en
twaalf C-124 Globemasters voor te bereiden. Tussen zaterdagmiddag
17.00 uur en zondagochtend 05.00 uur vertrok het waterzuiveringsdetachement
met vier F-27's van de KLu en met de zestien toestellen van de
MAC naar het vliegveld van Pisa. Dit onder toeziend oog van de
minister van Defensie P.J.S. de Jong, de staatssecretaris van
Defensie (KL) G.H.J.M. Peijnenburg, en de plaatsvervangend BLS,
generaal-majoor L.A. Savalle.
Chaos in het rampgebied
Na drie uur vliegen
arriveerden de kwartiermakers op zaterdagmiddag op het vliegveld
van Pisa. Daar werd het voordetachement opgevangen door een Engelstalige
zuster van het Rode Kruis en twee padvinders die respectievelijk
als tolk en gids de kwartiermakers terzijde stonden. Dit ontvangstcomité
bracht hen naar het voetbalstadion Campo di Marte in Florence,
waar het hoofdkwartier van het Rode Kruis was ingericht. Hier
bleek echter niemand te vinden die de kwartiermakers iets over
de plaats van legering en de inzet van het Nederlandse detachement
kon vertellen. Noodgedwongen verleende de beheerder van het voetbalcomplex
de Nederlandse militairen toestemming om hun tenten dan maar op
het voetbalveld op te zetten. Zij mochten echter onder geen beding
in het veld graven omdat de week daarna weer zou worden gevoetbald.
Luitenant Mager wees deze optie van de hand.
Enigszins gedesillusioneerd keerden de kwartiermakers terug naar
Pisa om het hoofddetachement op te vangen en een vervangend onderkomen
te regelen. Kapitein Sedee besloot het Rode Kruis daarbij vooralsnog
links te laten liggen en zocht rechtstreeks contact met de militaire
commandant van Florence. Nadat hij de situatie had uitgelegd,
volgde een aarzelend "kom maar naar Florence, we zullen wel
zien". Daarop vertrok het Nederlandse detachement met gecharterde
bussen naar het rampgebied. Op zondagochtend kwamen de Nederlanders
bij het militair hoofdkwartier in Florence aan. Maar van de kolonel,
twee majoors en drie kapiteins die commandant Sedee daar trof,
sprak er geen één een woord over de grens. Sedee
probeerde het in het Frans, Duits en Engels. Door middel van tekeningen
wist hij de Italianen vervolgens duidelijk te maken dat hij een
onderkomen nodig had voor zijn manschappen. Uiteindelijk werd
een geschikte locatie gevonden in de Caserma Marini te Pistoia,
op ongeveer 35 kilometer ten noordwesten van Florence. Deze kazerne
diende als opleidingskamp voor ongeveer tweeduizend carabinierirekruten.
De Italiaanse autoriteiten hadden aanvankelijk geen idee waar
zij de Nederlandse waterzuiveraars wilden inzetten en stuurden
hen van het kastje naar de muur. Daardoor kregen de Nederlandse
militairen de indruk dat de Italianen niet op hun hulp zaten te
wachten. Zo werd het gehele detachement op zondagochtend naar
een verzamelplaats gestuurd waar het tevergeefs wachtte op iemand
die het verdere instructies kwam geven. Met veel moeite werd uiteindelijk
contact gelegd met de inspecteur van de Politieschool in Rome,
generaal G. Battista Arista, die de gehele hulpoperatie leidde.
In overleg met hem werd besloten het Nederlandse waterzuiveringsdetachement
aan weerskanten van de rivier de Arno nabij Ponte S. Nicolo en
de wereldberoemde Ponte Vecchio te posteren. Eindelijk konden
de genisten en de KMC'ers aan het werk.
Taken en uitvoering
Het personeel van het
GOC en dat van 462 Pontonnierbataljon begon met het zuiveren van
water ten noorden van de Arno op Piazza Paive, en de KMC'ers aan
de zuidoever van de rivier op Piazza Giuseppe Poggi. Het vervaardigen
van schoon drinkwater was geen gemakkelijke opgave. Opruimploegen
stortten namelijk onophoudelijk afval en modder in het toch al
sterk vervuilde water van de Arno. Toch wisten de Nederlandse
militairen diezelfde dag nog schoon drinkwater te produceren.
Tijdens de werkzaamheden heerste er een gezonde competitie tussen
de genisten en de KMC'ers over wie als eerste vers drinkwater
uit zijn waterfilters wist te persen. Het waren de KMC'ers onder
leiding van eerste luitenant W.J.A. Arratoon die de winst leken
binnen te slepen. Zij hadden namelijk hun waterzuiveringsapparatuur
op handige trailers gebouwd, waardoor zij direct aan de slag konden.
De genisten van 462 Pontonnierbataljon en het GOC daarentegen
moesten hun installaties eerst afladen en opbouwen voordat zij
aan hun werkzaamheden konden beginnen.
Luitenant-arts K. Dijkstra achtte de monsters uit het opvouwbare
waterreservoir, dat goed was voor zo'n 10.000 liter, nu bijna
geschikt voor consumptie. Alleen het chloorgehalte moest nog worden
verhoogd alvorens het water onder de Italianen kon worden gedistribueerd.
Echter, door een technisch mankement waren de KMC'ers niet in
staat de chloortoevoeging te doseren. Hierdoor ging de uiteindelijke
'zege' toch nog naar 462 Pontonnierbataljon en het GOC. Zij wisten
omstreeks 16.00 uur als eersten vers drinkwater met een acceptabel
chloorgehalte te produceren. Toen de Florentijnse bevolking in
de gaten kreeg dat het de Nederlanders was gelukt schoon drinkwater
te produceren, wist zij het detachement snel te vinden.
In de tussentijd onderzocht een verkenningsploeg in het noorden
van de stad waar het personeel van 11 en 107 Geniebataljon kon
worden ingezet. Zij vond geschikte locaties bij de Piazza Dalmattia
en bij de Via Stefano in Pano, waar de genisten de volgende dag
hun werkzaamheden aanvingen. Vanaf dinsdag 15 november zuiverden
zij hier het water uit de beek Terzolle. Ook hier kregen zij te
maken met een ware toeloop van Italianen toen het water eenmaal
vloeide. Niet alleen werd het gezuiverde water in tanks opgeslagen,
ook hadden de genisten enkele kraantjes geplaatst waar de bevolking
zelf kon tappen. In totaal wisten de Nederlandse waterzuiveraars
in drie weken tijd negen miljoen liter schoon drinkwater te produceren.
Een bijzondere positie binnen het detachement nam de verbindingsgroep
in. Drie volle weken onderhield deze in de bergen nabij Campo
Piano, een gehucht dat vijftien minuten rijden van Pistoia lag,
zowel de radioverbinding met Nederland als tussen de posten in
Florence. Het rechtstreekse contact met het hoofdkwartier in Den
Haag was op zich al iets bijzonders. Met een gewone 30/35 zender,
die een maximaal bereik had van zo'n 200 kilometer, wist het ver-
bindingsteam een helder radiocontact met het 1.220 kilometer verderop
gelegen hoofdkwartier te leggen, mede door de hoge ligging in
de bergen en een geïmproviseerde hoge antenne.
Het verblijf
Het verblijf in de
Caserma Marini te Pistoia was niet ideaal. Maar nadat alles goed
was schoongemaakt, bleek de kazerne een stuk acceptabeler dan
eerder voorgestelde alternatieven. Na enkele dagen waren de militairen
zeer te spreken over hun verblijf en over de Italiaanse gastvrijheid.
Als er bijvoorbeeld driehonderd Italianen in de rij voor de keuken
stonden te wachten en er kwam een Nederlandse militair aanlopen,
dan lieten zij hem onmiddellijk voorgaan. Over het voorgeschotelde
eten liepen de meningen uiteen. Sommigen vonden de Italiaanse
kost, geserveerd met wijn, erg lekker, terwijl anderen de Hollandse
pot prefereerden. Na een paar dagen werd aan deze laatstgenoemde
voorkeur in de eigen veldkeuken tegemoet gekomen.
Op 19 november 1966 bracht de Nederlandse ambassadeur in Italië,
H.F. van Vredenburch, vanuit Rome een bezoek aan het detachement.
Als blijk van waardering bood hij de gehele eenheid een reisje
naar de hoofdstad aan. Zodoende was het gehele waterzuiveringsdetachement
van 6 tot en met 8 december te gast bij de commandant van de Scuola
Technici Electromecanici Art, waar eenieder werd gefêteerd
op goed eten, drinken en comfortabele slaapplaatsen. Het hoogtepunt
voor de mannen was het bezoek aan de Paus op 6 december. Als blijk
van waardering voor de verrichte werkzaamheden schonk die de militairen
een sleutelring met medaille.
Einde uitzending
Op vrijdag 9 en zaterdag
10 december keerde het detachement met drie F-27's van de KLu
terug naar Nederland. In hetzelfde weekend vertrokken twintig
militairen met het materieel per trein richting 't Harde, waar
zij op maandagochtend 12 december arriveerden. Op 20 december
kwamen de manschappen nog één keer bijeen op de
Prinses Margrietkazerne, waar de directeur van het Nederlandse
Rode Kruis hun een herinneringsmedaille uitreikte.
Bron: Nederlands Instituut
voor Militaire Historie (incl. foto's)
|
|