HUMANITAIRE HULPVERLENING OOST-EUROPA

(WATERSNOODRAMP)

 

 
 

 

 

OOST-DUITSLAND, POLEN, OOST-TSJECHIE en WEST-SLOWAKIJE

NOODHULP NA WATERSNOODRAMP

Duur: 15 juli - 1 december 1997
Aantal militairen: 118
Onderscheidingen: geen
Dodelijke slachtoffers: geen

Achtergronden

Begin juli 1997 deden zich in Midden- en Oost-Europa ernstige overstromingen voor. Na uit-zonderlijk zware regenval in juni en begin juli overstroomden de rivieren de Oder, Labe, Vistula en Morava, waardoor grote delen van Oost-Duitsland, Zuid-Polen, Oost-Tsjechië en West-Slowakije onder water kwamen te staan. In enkele dagen tijd viel er in sommige gebieden meer regen dan normaal gesproken in een jaar. Vooral in Polen en Tsjechië waren de gevolgen groot. De overstromingen kostten hier 105 levens en ongeveer 195.000 mensen moesten worden geëvacueerd. Daarnaast bedroeg de schade aan de infrastructuur meer dan zes miljard dollar.

Het Nederlandse aandeel

De Koninklijke Luchtmacht

Vanwege de historische verbondenheid met de strijd tegen water, verzochten verschillende organisaties Nederland om hulp. Zo vroeg het Leger des Heils de Koninklijke Luchtmacht om een partij ingezamelde hulpgoederen naar het rampgebied te brengen. Het Ministerie van Defensie willigde dit verzoek direct in. Op 15 juli 1997 bracht het Herculestransporttoestel Joop Mulder van 334 Squadron veertig ton aan handdoeken, voedsel, dekens, babyvoeding, tenten, waterzuiveringstabletten en een complete veldkeuken naar Tsjechië. Daarnaast werd het Leger des Heilspersoneel met een klein deel van de hulpgoederen per vrachtwagen naar Tsjechië gebracht. De volgende dag, 16 juli, vloog de KDC-10 Jan Scheffer hulpgoederen over naar het eveneens (maar in mindere mate) getroffen Boedapest in Hongarije. Op 21 juli bracht een Hercules vijftig nooddrinkwatervoorzieningen naar de Poolse hoofdstad Warschau, bestemd voor het stadje Racuborz dat 50.000 inwoners telde en zonder drinkwater zat. Nadien volgden nog enkele hulptransporten verzorgd door de Koninklijke Luchtmacht. Zo bracht op 19 augustus 1997 een Chinook-transporthelikopter van 298 Squadron hulpgoederen naar het Poolse plaatsje Kozk, om daarna direct door te vliegen naar de internationale oefening Indian Falcon in Zagan. Op 1 december 1997 brachten twee KLu-korporaals der eerste klasse, R. de Groot en M. Schuijt, op eigen initiatief veertien ton hulpgoederen van Soesterberg naar Polen. Uit Defensiedepots zamelden zij dekens, medisch materiaal, tafels, stoelen en winterjassen in. Deze brachten zij naar drie kinderziekenhuizen in Zagan, Olawa en Wroclaw.

De Poland-Express

In Polen was men totaal niet voorbereid op de bestrijding van een ramp van een dergelijke omvang. De bevolking verkeerde in de illusie dat de staat alles zou regelen. Polen beschikte echter niet over financiële reserves en had niet de middelen, noch de organisatorische infra-structuur om zichzelf te helpen. Op 15 juli 1997 diende het land een officieel verzoek in bij Nederland voor het verlenen van hulp en technische assistentie. Het Ministerie van Verkeer
en Waterstaat stelde twintig zware afwateringspompen, drinkwatervoorzieningen en enkele experts van Rijkswaterstaat ter beschikking. Het departement vroeg aan Defensie of de Ko-ninklijke Landmacht het materieel naar Polen kon transporteren. 200 Bevoorradings- en Transportbataljon (200 B&Tbat) kreeg de opdracht een transportdetachement samen te stellen. Binnen twaalf uur werd vanuit 230 Middelzware Transportcompagnie de Poland-Express geformeerd. Het detachement bestond uit 84 militairen (onder wie twee marechaussees), onder leiding van majoor R.J.T.M. Wildenberg. De missie betekende een unieke samenwerking tussen het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, waarbij het laatstgenoemde departement de leiding had. Op 21 juli 1997 belaadde het personeel van 200 B&Tbat de trucks. De volgende dag vertrok het detachement met 23 YAZ 2300-tientonners en 24 pompen naar de provincie Silezië in Zuidwest-Polen. Alle voertuigen waren voorzien van de Poolse tekst: 'Pomoc Dla Powodzi-an' (Hulp voor slachtoffers). Na overnachting in het Duitse plaatsje Burg kwam het detachement op 23 juli aan in de provinciehoofdstad Wroclaw. Van 24 juli tot 11 augustus pompten de Nederlanders op negen verschillende locaties in het getroffen gebied het overtollig water weg. Dit geschiedde bij de plaatsen Jelcz, Karwice, Siechnice, Opole, Katowice/Rakov, Rzeczyca en Wroclaw zelf. De uitvoering van de operatie was een samenspel van de betrokken onderdelen waarbij ieder team verantwoordelijk was voor zijn eigen specialisme. Eerst ging een verkenningsteam van drie man op zoek naar een geschikte pomplocatie. De Nederlandse honorair consul in Polen, W.M. Zipser, stelde de mogelijke pomplocaties vast, waarna een van de drie officieren van het detachement keek of de locatie per voertuig te bereiken was. Vervolgens beoordeelde een specialist van Rijkswaterstaat of op die plek de pompen konden worden ingezet. Ieder lid van het verkenningsteam had een vetorecht in dit conclaaf. Daarna was het aan de militairen om de afvoerbuizen aan te leggen en aan elkaar te koppelen, over soms wel meer dan honderd meter. Hiervoor moest er regelmatig over dijken en verwoeste treinrails worden gebouwd. Vervolgens pompten de Nederlanders hectares landerijen droog. Voor de militairen, logistieke specialisten, waren deze werkzaamheden geen dagelijkse kost. Het was geniewerk. Maar omdat Rijkswaterstaat bij de opzet van de missie om vervoerscapaciteit had gevraagd, was alleen 230 Middelzware Transportcompagnie ingezet. De werkzaamheden verliepen zodoende niet altijd soepel. Al was het alleen maar omdat Rijkswaterstaat in het begin te weinig deskundigen had meegestuurd, zodat de militairen niet volledig konden worden ingezet. Majoor Wildenberg wilde daarom aanvankelijk een aantal militairen en trucks terugsturen naar Nederland. Gelukkig zag Rijkswaterstaat het probleem in en zond na vier dagen alsnog een aantal extra experts.
De werkomstandigheden waren verre van ideaal. Tienduizenden hectares (landbouw)grond raakten door de overstromingen vervuild met giftige stoffen afkomstig uit ondergelopen che-mische fabrieken. Men vreesde dan ook een ecologische ramp. "Juist om die reden maken we haast met het wegpompen van water", vertelde Wildenberg. "Als je daar te lang mee wacht, dikken die verontreinigingen in en blijven vervolgens op het land liggen." Tevens vergrootte het stilstaande verontreinigde water in combinatie met de zomerhitte de kans op epidemieën en zorgde een enorme muggenplaag voor veel overlast. Het detachement kon de tubes muggenolie maar nauwelijks aanslepen. De beesten prikten zelfs door beschermende kleding heen. Maar "de stank is misschien nog wel het ergste. Een mix tussen rottende planten en stinkend vuil. Je krijgt medelijden met al die mensen die in rijen voor een tankwagen met schoon water hun dagelijkse portie drinkwater halen", lichtte de detachementcommandant toe.
Het detachement had samen met de deskundigen van Rijkswaterstaat zijn intrek genomen in een Poolse kazerne nabij Wroclaw. Omdat Defensie vooraf niet wist of het landmachtpersoneel kon terugvallen op de Poolse keuken, had het detachement een eigen veldkeuken meege-nomen. Op 31 juli keerden 22 militairen terug naar Nederland. Het betrof hier militairen die zich moesten voorbereiden op een uitzending naar Bosnië en een aantal dat op reeds eerder toegezegd verlof mocht. Zij werden vervangen door twaalf militairen die een dag eerder met een bus naar Wroclaw waren gekomen. Op 5 augustus werden ook de twee marechaussees vervangen. Na drie volle weken beëindigden de militairen op 11 augustus de pompwerkzaamheden. Het detachement had in totaal drie miljoen kubieke meter water weggepompt. In de twee dagen daarna ruimden de militairen alle locaties op en belaadden zij de voertuigen. Op 14 augustus keerden zij huiswaarts. Via overnachtingen in de Duitse plaatsen Lehnin en Seedorf kwam de colonne op 16 augustus weer aan op de thuisbasis in Nunspeet. Op 21 oktober 1997 kreeg het detachement een tevredenheidsbetuiging uitgereikt van de bevelhebber der Landstrijdkrachten (BLS), luitenant-generaal M. Schouten.

De Tsjechië-Express

Op 23 juli 1997 kreeg Nederland vanuit Tsjechië het verzoek om vanwege de wateroverlast waterpompen te leveren. Het aanbod en de levering daarvan geschiedde via dezelfde kanalen als bij de Poland-Express. Dit keer ging het om twee pompen. Hiervoor werden vanuit 160 Zware Transportcompagnie acht militairen bijeengebracht, die onder leiding stonden van tweede luitenant M.C.A. Hendriks. De Tsjechië-Express hoefde alleen het materieel te vervoeren en zou niet in het rampgebied zelf opereren. Op vrijdag 25 juli vertrok het detachement met drie trucks en een deskundige van Rijkswaterstaat vanuit Nunspeet richting Oost-Tsjechië. Ook dit keer waren de voertuigen voorzien van een tekst in de plaatselijke taal: 'Pomoc z Nizozemi Lidem Postizenyum Zaplavami' (hulpgoederen uit Nederland voor watersnoodslachtoffers). Na een overnachting in de Duitse onderofficiersschool te Weiden kwam het team op zaterdagavond aan in Olomouc. Op zondag werd het materieel gelost. De volgende dag keerde het konvooi weer naar Nederland terug. Op 29 juli 1997 ontvingen de acht militairen van de Tsjechië-Express uit handen van de BLS een groepswaardering.

Bron: Nederlands Instituut voor Militaire Historie (incl. foto's)

 

 

 

   
 
 
T-235 'Jan Scheffer' KDC-10
 
L-382 'Joop Mulder' Hercules C-130
 

 

   
 
 
De gebieden achter de dijk met een slordige vijfhonderd liter per seconde leeggepompt (Foto: NIMH).
 
 

 

   
 
 
De militairen van de Koninklijke Landmacht namen niet alleen het transport voor hun rekening, maar staken ook de handen uit de mouwen om de meterslange buizen aan elkaar te schroeven (Foto: NIMH).
 

Het kostte enige moeite om de stalen pijpleiding over de half weggespeolde spoorbrug bij de Poolse stad Siechnice te leggen (Foto: NIMH).

 

 

   
 
 
De buizen en pijpen werden aangevoerd met vrachtwagens van 230 Middelzware Transportcompagnie (Foto: NIMH).