|
SUDAN
HUMANITAIRE HULPVERLENING
SAHELLANDEN
Duur: 24 augustus -
1 november 1974
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Landmacht
Aantal militairen: 69
Dodelijke slachtoffers: geen
Achtergronden
In de Afrikaanse Sahellanden
Niger, Mauritanië en Tsjaad viel tussen 1968 en 1974 nauwelijks
regen, zelfs niet tijdens het regenseizoen. Hierdoor mislukten
de oogsten, met een grote hongersnood als gevolg. Op de vlucht
voor de honger zochten zo'n 200.000 mensen hun heil in Sudan,
dat over grotere voedselvoorraden beschikte dan de Sahellanden.
Sudan was sinds 1956 onafhankelijk van Egypte en telde in de jaren
zeventig ongeveer 16 miljoen inwoners. Met een oppervlakte van
2,5 miljoen vierkante kilometer, ongeveer 74 keer zo groot als
Nederland, was dit het grootste land van Afrika. In 1972 nam een
Nederlands luchtmachtdetachement al eens deel aan een luchtbrug
met voedselhulp voor vluchtelingen in Zuid-Sudan (zie elders op
deze website).
Het Nederlandse
aandeel
Besluitvorming
Tijdens de lentemaanden
van 1974 kreeg Nederland van de Food and Agriculture Organisati-on
(FAO) van de VN het verzoek om militairen naar de Sahel te sturen
om de noodlijdende bevolking te helpen. Minister H. Vredeling
van Defensie liet daarop vanuit de Rampenbrigade - een parate
verzameling eenheden voor noodhulpoperaties - een ongewapend transportdetachement
formeren: het zogenoemde Saheldetachement. Nadat Mauritanië
en Tsjaad de Nederlandse militaire hulp hadden geweigerd, stelde
de FAO voor om de eenheid begin mei 1974 in Niger in te zetten.
Echter, ook deze uitzending ging niet door. Een nieuw regime daar
wenste geen buitenlandse militairen op zijn grondgebied, ook al
waren deze ongewapend.
Hierop deed de FAO in juni 1974 het voorstel om het detachement
in te zetten voor voedsel-transport in Sudan. In dit land waren
nog geen andere hulpverlenende instanties werkzaam, maar wel nodig.
Nederland zou hier kunnen bijspringen. In conclaaf besloten de
ministers Vredeling en J.P. Pronk (Ontwikkelingssamenwerking)
het toch al gereedstaande Saheldetachement beschikbaar te stellen.
De uitzending werd gefinancierd met ontwikkelingsgelden. De late
wisseling van inzetgebied verklaarde tevens de enigszins vreemd
aandoende benaming van de Nederlandse eenheid. Sudan vormt immers
een steppegebied tussen de Sahara en de tropische regenwouden
en behoort feitelijk niet tot de Sahelregio. Van een letterlijk
'Saheldetachement' was dus geen sprake.
Verkenningsmissie
Het personeel voor
het Saheldetachement bestond uit vrijwilligers en was merendeels
afkomstig van 108 Lichte Transportcompagnie. Het was voor het
eerst dat militairen van het Dienstvak van de Aan- en Afvoertroepen
(AAT) in het kader van de Rampenbrigade voor een louter humanitaire
missie werden uitgezonden. Daarvóór betrof het voornamelijk
militairen van de genie die voor dit soort hulpoperaties werden
ingezet. De transportmissie stond onder leiding van majoor P.A.
Helmholt.
Om duidelijkheid te verkrijgen over de taken en de uitvoering
van de missie, stuurde Defensie een drie man sterke verkenningsploeg
naar Sudan. Op 6 juli 1974 vertrokken majoor Helmholt, majoor-arts
G.J. Blanken en luitenant-kolonel R.P. Hoondert vanaf Schiphol
naar Khartoem, de hoofdstad van Sudan. In samenwerking met de
Nederlandse zaakgelastigde, drs. J.W. Bertens, onderzocht de verkenningsploeg
of het Nederlandse detachement ter plaatse wel een zinvolle taak
kon vervullen, en waar en op welke manier het een bijdrage kon
leveren. Hiervoor voerden de verkenners oriënterende gesprekken
met functionarissen van de Sudanese regering, de FAO en oliemaatschappij
Shell. Daarnaast onderzochten zij of de Sudanese regering de Nederlandse
eenheid justitiële immuniteit kon garanderen. Tevens moest
Sudan voor 70.000 liter benzine zorgen, als brandstof voor de
trucks. Al vrij snel werd duidelijk dat het Nederlandse transportdetachement
in de afgelegen regio Darfur, in het westen van Sudan, een nuttige
taak kon verrichten. Het was een gebied met ongeveer 2 miljoen
Sudanezen plus circa 20.000 vluchtelingen uit buurlanden.
Na gesprekken met de lokale autoriteiten in de plaatsen El Fasher,
Nyala en El Geneina trok de verkenningsploeg de conclusie dat
het Saheldetachement de dorpen in de provincie Noord-Darfur van
voedsel kon voorzien. In principe was de voedselvoorraad in het
gebied, mede door toedoen van de FAO, voldoende voor de gehele
bevolking. Het probleem was echter dat het voedsel niet in voldoende
hoeveelheden naar de afgelegen streken kon worden vervoerd. Oorzaken
waren de gebrekkige organisatie van het land, het ontbreken van
adequate transportmiddelen en de enorme afstanden die, in combinatie
met de slechte infrastructuur, afgelegd dienden te worden.
De verkenningsploeg adviseerde om de werkzaamheden van het transportdetachement
vanuit El Fasher, de hoofdstad van Noord-Darfur, in omvang te
beperken. Zij twijfelde sterk aan de effectiviteit van de hulp
tijdens de regentijd. In die periode moest er rekening worden
gehouden met een onbegaanbaar wegennet. De verkenners bevolen
aan de missie in september te laten beginnen, aangezien de regenperiode
in oktober zijn intrede kon doen. Vanwege de klimatologische en
zeer primitieve, onhygiënische leefomstandigheden ter plaatse,
adviseerde de ploeg verder om de missie maximaal twee maanden
te laten duren. De omstandigheden in Darfur konden een dermate
hoge fysieke en psychische tol van de manschappen eisen, dat de
verkenners zelfs de optie openhielden om het Nederlandse detachement
na één maand geheel of gedeeltelijk te laten vervangen,
zoals was gebeurd met een Belgisch detachement in Niger.
Zaakgelastigde Bertens regelde het diplomatieke verkeer met de
Sudanese regering, daarbij terloops wijzend op de succesvolle
eerdere humanitaire operatie van Nederlandse militairen uit 1972,
toen een F-27 van de Koninklijke Luchtmacht een luchtbrug voor
de UNHCR in Zuid-Sudan verzorgde en een genist een verkenning
had gedaan voor brugslag bij de stad Juba. De Sudanese regering
bleek bereid de missie te ontvangen, mits de Nederlandse militairen
geen uniformen zouden dragen. Dit vormde voor het Nederlandse
Ministerie van Defensie weer een probleem, aangezien het geen
andere werkkleding dan het militaire tenue kon en wilde verschaffen.
Uiteindelijk spraken de landen af dat de militairen zich buiten
diensturen alleen in burgerkledij zouden vertonen. Nadat deze
laatste plooi was gladgestreken, accepteerde Khartoem de inzet
van het transportdetachement.
Voorbereiding
Net als bij andere
uitzendingen gold voor de dienstplichtige militairen dat zij nog
minstens zes maanden diensttijd moesten vervullen als voorwaarde
om op uitzending te mogen. Als de lopende diensttijd korter was,
en een dienstplichtige niet verlengde, mocht hij niet worden uitgezonden.
Daarnaast hadden degenen jonger dan 21 jaar schriftelijke toestemming
van hun ouders of voogd nodig. Bij de selectie werden de manschappen
gewezen op de zware klimatologische en primitieve leefomstandigheden
en de omgangsregels met de lokale bevolking. Hierbij moesten zij
vooral rekening houden met moslimgebruiken. Zo mochten zij in
het bijzijn van een moslim bijvoorbeeld geen varkensvlees eten,
honden aaien, alcohol nuttigen, de namen van Allah en Mohammed
luchtig of in schertsvorm gebruiken, of mensen fotograferen zonder
hun toestemming.
Ook het materieel werd op de aanstaande missie voorbereid. De
DAF-drietonners kregen ieder een speciale 'Sahelbehandeling' bij
570 Herstelcompagnie te Nieuw-Milligen. Zo kregen de trucks verhoogde
spanten, werden de zijkanten en de laadbak met hout betimmerd
en kregen de koplampen en de extra schijnwerpers een zandwerende
gaaslaag. Tevens voorzagen de monteurs de trucks van grotere ventilatoren,
een tweede luchtfilter, extra rekken voor jerrycans en geperforeerde
rijplaten. Tot slot werden alle drietonners wit geverfd. Niet
alleen omdat deze kleur zonwerend werkt, maar ook omdat hiermee
het niet-militaire karakter van de missie werd onderstreept.
Voordat de hulpmissie op 1 september kon aanvangen, moesten kwartiermakers
zorgen voor de opbouw van een basiskamp naast het vliegveld van
El Fasher. Op 17 augustus 1974 vertrokken detachementcommandant
majoor Helmholt, kapitein A. Verdegaal, kapitein-arts O. Verburg
en sergeant-majoor E. Lukas, per DC-9 van Swiss Air vanaf Schiphol
naar Khartoem. Daarna liep de missie echter vertraging op. Nadat
de Verenigde Staten een Nederlands verzoek tot luchttransport
met Herculesvliegtuigen hadden geweigerd, bood de particuliere
Amerikaanse chartermaatschappij Saturn Airways zijn Hercules L100-30
transportvliegtuigen aan, waarvan op dat moment slechts één
toestel beschikbaar was. Er zat weinig anders op dan dit toestel
heen en weer te laten vliegen. Doordat de genoemde Hercules bovendien
slechts eens per twee dagen kon vliegen, liep het inkwartieren,
en dus de missie, meer dan een week vertraging op.
Toen al het materieel op 8 september eindelijk was afgeleverd,
waren de militairen al twee weken aanwezig. Dit betekende dat
de begindagen nogal chaotisch en geïmproviseerd verliepen.
Er waren weliswaar tenten en toiletten aanwezig, maar geen veldbedden,
klamboes en toiletpapier. Ook had de detachementarts zijn medische
benodigdheden nog niet ontvangen. De opbouw van het basiskamp
verliep niet geheel vlekkeloos. Toen het op 25 augustus grotendeels
was opgezet, blies een habub (zandstorm) alles omver. Nadat het
basiskamp wederom was opgebouwd, zorgde een nieuwe storm ervoor
dat de kwartiermakers, inmiddels samen met de aangekomen militairen
uit Nederland, weer van vooraf aan konden beginnen: "de schoenen
en fototoestellen dreven in het rond als was er een boot omgeslagen".
Taken en uitvoering
Het voedsel voor Sudan
was mede beschikbaar gesteld door de FAO. Vanuit Khartoem hadden
de autoriteiten gezorgd dat de 4.000 ton dura (een soort graan)
per trein naar een opslagplaats in Nyala werd vervoerd. Vanaf
dit punt was het Nederlandse Saheldetachement op zichzelf aangewezen.
De beoogde transportroute liep vanaf Nyala, van waaruit het graan
met de "witkarren" moest worden opgehaald, richting
het 215 kilometer noordelijker gelegen El Fasher. Maar de route
naar Nyala was door tropische regenstormen onbegaanbaar geworden.
Om die reden besloot majoor Helmholt, na overleg met Den Haag
en de Sudanese autoriteiten, om andere voedselvoorraden in de
regio aan te spreken. In El Fasher zelf bleek genoeg dura voorradig
te zijn. Twee maal per week reden de Nederlandse trucks in konvooi
naar de opslagplaats in het centrum van de stad, waarna ze beladen
met elk 2.500 kilo dura de volgende ochtend op transport konden.
Op die manier werd het graan naar de afgelegen dorpen Umm, Kebkabya,
Kutum, Kedadda, Malha en Millit in Noord-Darfur getransporteerd.
De transporten verliepen onder weinig ideale omstandigheden. De
Nederlanders klaarden de klus bij een temperatuur van boven de
35 graden Celsius zonder schaduw, op wegen die eigenlijk alleen
met ezels of kamelen begaanbaar waren. Berucht waren de rulle
zandsporen en de stenen 'wegen' die gekscherend "traplopen"
werden genoemd. Soms liep de temperatuur dermate hoog op dat de
stalen platen in de trucks zo heet werden dat de bestuurder amper
de pedalen kon bedienen. Afstanden liepen op tot wel 220 kilometer.
In de praktijk kwam dat neer op een omlooptijd van ongeveer vijf
dagen, mits de omstandigheden gunstig waren. Daarom moest elk
konvooi geheel zelfvoorzienend zijn. Dit betekende dat op elk
transport twee chauffeurs per vrachtauto, een medische ploeg en
een monteursploeg meereden, en een radiotelegrafist voor de verbinding
met het basiskamp. Daarnaast had elke truck 280 liter water mee
voor drink- en koelwater. Iedere militair moest op elk transport
de beschikking hebben over minimaal twintig liter water per dag
plus vijf dagrantsoenen. Als er een voertuig onherstelbaar defect
raakte, werd dit naar het basiskamp doorgeseind. Van daaruit vertrok
dan een bergingsploeg met minimaal twee andere voertuigen. Omdat
dit soms wel enkele dagen kon duren, moesten ook deze transporteurs
zichzelf kunnen bedruipen. Tot twee keer toe gebeurde het dat
een voertuig het onderweg begaf. Eentje bleek tijdens de nacht
in een modderpoel te zijn gestrand en een andere drietonner zakte
op 50 kilometer voor het einddoel Malha door zijn as. De vervoerscapaciteit
van deze twintig jaar oude truck bleek maximaal twee in plaats
van drie ton te zijn.
Het verblijf
De leefomstandigheden
van het detachement waren uiterst primitief, maar naar Sudanese
maatstaven kende de eenheid een ongekende luxe. Zo hadden de Nederlandse
militairen in El Fasher de beschikking over een eigen, zelfgeslagen
bron voor drinkwater, douches en vers gebakken brood. Ook ontbrak
het hen niet aan (consumptie)middelen als bier, cola, tonic, kranten,
weekbladen en films. Zo schreef de redactie van de Legerkoerier:
"In iedere tent zoemt een ventilator (...). Een doucheruimte
van golfplaten voorziet in lekker-lauwe stortbaden. In de hoek
van de kantine staat een tv-video-apparaat. De manshoge koelkasten
puilen uit van de tinnetjes pils en frisdranken. Ook de heren
Johnnie Walker en Sandeman grijnzen ons aan, maar die treden alleen
in het weekeinde op. De hits van de laatste jaren scheuren door
de belastingvrije sigarettenrook als ware Veronica naar de Rode
Zee uitgevaren."
Ondanks de hitte, waar "je al gauw door hebt, dat 38 graden
Celsius alleen is uit te houden als je je voortbeweegt als een
tachtigjarige", beschouwden veel militairen de humanitaire
missie niet als een vervelende opdracht. Kapitein Verdegaal kon
een licht vakantiegevoel zelfs niet onderdrukken. Niet alleen
kregen de militairen een extra maandelijkse toelage van 420 gulden,
maar "tenslotte doe je in Nederland maar zelden dienst in
het korte zwarte gymbroekje", aldus een van de militairen.
Ook tijdens het transport wachtten soms leuke verrassingen. Zo
werden de militairen vaak door de bevolking gefêteerd met
schapen en geiten, al dan niet aan het spit. Mede door dit soort
verrassingen, stelden de Nederlanders hun verwachtingen enigszins
bij. De Sudanezen waren beduidend méér dan vel over
been. Weliswaar waren zij arm en mager, maar zij zagen er gezond
uit en stierven niet massaal van de honger. Toch was er een probleem.
De gouverneur van Darfur liet majoor Helmholt weten dat de buffervoorraad
graan ernstig was geslonken. Nog een jaar droogte zou een zware
hongersnood tot gevolg hebben. Ook de Nederlandse kapitein-arts
Verburg onderschreef de precaire situatie die na zes jaar droogte
was ontstaan. "Eén epidemie (...) en ze sterven bij
bosjes."
Het probleem in Sudan
was niet zozeer een voedseltekort, als wel een transportprobleem.
Dit lag niet alleen aan de onbegaanbare wegen. Benzine, olie en
trucks waren, in vergelijking tot voedsel, een zeer schaars goed.
Het was dan ook niet verwonderlijk dat de gouverneur aan majoor
Helmholt vroeg of het Nederlandse detachement behalve dura ook
olie en benzine kon transporteren. In heel El Fasher was geen
druppel brandstof te vinden. De dorpen in een straal van 300 kilometer
waren totaal geïsoleerd en hadden bovendien geen stroom door
het ontbreken van brandstof voor de aggregaten. Het probleem was
echter dat dit niet (snel) tot Den Haag doordrong. De veronderstellingen
daar en bij de FAO over voedseltekorten bleken nauwelijks met
de realiteit in Noord-Darfur te corresponderen. Ondanks verwoede
pogingen van majoor Helmholt duurde het even voordat de veranderde
behoefte duidelijk was. Op 16 september kreeg het detachement
van Den Haag toestemming om de legerwagens voor de helft met dura
en de andere helft met overige benodigde goederen te beladen.
Interne fricties
Naast de gebruikelijke
uitvoeringsproblemen, had majoor Helmholt ook met interne fricties
te maken. Deze speelden zich vooral af rondom de plaatsvervangend
commandant, kapitein N. Verweij. De problemen kwamen aan het licht
nadat De Telegraaf en in mindere mate de Volkskrant, ondersteund
door citaten van Verweij, hadden bericht over dronken militairen
en vechtpartijen in El Fasher. Kapitein Verweij uitte richting
de pers kritiek op het gedrag van Nederlandse militairen, waardoor
er ernstige moeilijkheden met de Sudanese autoriteiten zouden
zijn ontstaan. "Langzamerhand gingen zij in de meest vreemde
kledij de straat op. Men droeg spijkerbroeken met rafels en rare
shirtjes", aldus Verweij.
De kapitein verweet de militairen een gebrek aan discipline en
maakte dit aan majoor Helmholt kenbaar. Hij poogde de detachementcommandant
over te halen de Marechaussee in de stad te laten patrouilleren.
Dit voorstel legde Helmholt echter naast zich neer. Gedurende
de missie kwamen de beide officieren steeds vaker tegenover elkaar
te staan. Zo barstte er binnen de detachementstaf een ruzie los
over een chauffeur die tijdens een transport zijn watertanks was
vergeten te vullen. Verweij vond het vergeten van water zo'n groot
verzuim dat dit volgens hem krijgstuchtelijk moest worden gestraft.
Helmholt vond echter dat de chauffeur de gevolgen van het probleem
aan den lijve had ondervonden en er vanaf mocht komen met een
reprimande.
Halverwege september bereikten de moeilijkheden een hoogtepunt
toen tien militairen niet op het avondappèl verschenen.
Amper een uur later trof de kapitein het tiental in de kantine
aan, waar zij in gezelschap van majoor Helmholt een biertje dronken.
"Ik werd toen verschrikkelijk boos", liet Verweij weten.
Zó boos, dat hij in het bijzijn van de militairen met harde
woorden openlijk zijn kritiek op de commandant uitte. Volgens
de Volkskrant was dit omdat hij Helmholt een weinig martiaal type
vond die de militaire discipline ondergeschikt maakte zodra dat
de groep het beste uitkwam. De detachementscommandant verruimde
bijvoorbeeld de barsluitingstijd wel eens als een konvooi later
dan 22.00 uur aankwam op het kamp. De striktere Verweij had geen
begrip voor deze flexibiliteit.
Net als Helmholt konden ook de manschappen zich steeds moeilijker
vereenzelvigen met de harde lijn die kapitein Verweij voorstond.
Ondanks het feit dat zij in hun legerplaats Nunspeet nooit echt
problemen met hem hadden gehad, waarschuwden zij de commandant
dat de spanning zo hoog was opgelopen dat het gevaar dreigde dat
Verweij "in elkaar zou worden geslagen". De avond na
het voorval in de kantine besloot Helmholt de kapitein naar huis
te sturen. Eerste luitenant H. Molenkamp vond deze maatregel overtrokken
en vroeg zijn commandant de kapitein nog een kans te geven. Tijdens
een gesprek tussen de drie officieren gaf Helmholt te kennen dat
Verweij mocht blijven zolang hij zich vereenzelvigde met zijn
regels. Verweij weigerde dit.
Drie dagen later stond de kapitein op Schiphol. Bij aankomst verwittigde
hij de bevelhebber der Landstrijdkrachten, luitenant-generaal
J. van der Slikke, van de vermeende 'misstanden' binnen het Saheldetachement.
Hierop stuurde deze luitenant-kolonel L. Beekman naar Sudan om
de voorvallen te onderzoeken. De overste oordeelde dat majoor
Helmholt op een correcte manier had gehandeld en keerde na tien
dagen huiswaarts. Na het vertrek van kapitein Verweij ebde de
spanning weg. Toch waren zijn aantijgingen niet helemaal uit de
lucht gegrepen. Er kwamen soms wel degelijk van Sudanese zijde
officiële klachten binnen over Nederlandse militairen die
zich onvoldoende gekleed buiten het kamp vertoonden. Het lopen
met ontbloot bovenlijf werd door de Sudanezen als onfatsoenlijk
en aanstootgevend beschouwd.
Terugkeer
Half oktober 1974 startte
het afbouwen van de missie. Defensie huurde daarvoor een Hercules
van de Belgische luchtmacht, waarmee het overtollige materieel
naar Nederland werd afgevoerd. Op 31 oktober vertrokken de militairen
per vliegtuig naar huis. Tijdens de tussenstop in Khartoem werd
hun een tea party op het Sudanese Ministerie van Binnenlandse
Zaken aangeboden. Zij werden bedankt voor hun bewezen diensten
en iedereen kreeg een Local Government Medal uitgereikt.
De gouverneur van Noord-Darfur was naar eigen zeggen erg tevreden
over het Saheldetache-ment. "De hulp van de Nederlanders
heeft een groot psychologisch effect op mijn volk. Ze klagen niet.
Ze geloven in het doel waarvoor ze hier zijn." Ook de ministers
Vredeling en Pronk waren tevreden. Bij aankomst van het detachement
op Schiphol sprak Pronk de manschappen toe: "Defensie en
Ontwikkelingssamenwerking zullen doorgaan met gezamenlijke projecten.
(...) Er zijn bij de uitzending fouten gemaakt en lessen geleerd.
Door uw geweldige inzet kunnen wij volgende keren nog beter helpen,
dan nu het geval was." Generaal Van der Slikke was zelfs
zo tevreden dat hij de vijf dagen verlof waarop de militairen
recht hadden spontaan verdubbelde. Voor het NOS-Journaal liet
de net bevorderde luitenant-kolonel Helmholt weten dat hij, na
aanvankelijk enige twijfel te hebben gehad, de missie wel degelijk
nuttig had gevonden. "De plaatsen waar wij kwamen zijn normaal
alleen per kameel bereikbaar. En gezien het draagvermogen van
die dieren leveren zulke tochten weinig succes op". In totaal
was er 500 ton voedsel getransporteerd en had iedere truck ongeveer
4.000 kilometer gereden. Op dinsdag 10 december 1974 reikte Van
der Slikke op de appèlplaats van de Generaal Winkelmankazerne
te Nunspeet aan alle leden van het Saheldetachement de Herinneringsmedaille
Rampenbrigade met de gesp 'Soedan 1974' uit.
Bron: Nederlandse Instituut
voor Militaire Historie (incl. foto's)
|
|