SOMALIE
AFLEVEREN HULPGOEDEREN
NA OVERSTROMING
Duur: 25-26 oktober
1997
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Luchtmacht
Aantal militairen: 3
Dodelijke slachtoffers: geen
Achtergronden
Na een periode van
overvloedige regenval in Ethiopië en Somalië traden
in oktober 1997 de rivieren Giuba en Sjibeli buiten hun oevers.
Een groot deel van Centraal- en Zuid-Somalië overstroomde.
Doordat de naderende oogst grotendeels was verwoest en een deel
van de vee-stapel verdronken, had de bevolking nauwelijks voldoende
voedsel. Al snel ontstond er ook een gebrek aan schoon drinkwater
doordat rottende kadavers de waterbronnen vervuilden, waardoor
een cholera-epidemie kon gedijen. Binnen enkele weken stierven
duizenden mensen aan ondervoeding en ziektes. De humanitaire
ramp was nauwelijks te overzien in een land dat al zeer verzwakt
was door een jarenlange burgeroorlog. Daarom deden het kindernoodfonds
UNICEF (United Nations Children's Fund) en het World Food Program
van de Verenigde Naties een internationale oproep om hulp.
Het Nederlandse
aandeel
Naar aanleiding van
deze oproep verzocht minister van Ontwikkelingssamenwerking
J.P. Pronk de Koninklijke Luchtmacht een partij hulpgoederen
naar het rampgebied te brengen. Ontwikkelingssamenwerking had
halverwege de jaren negentig meebetaald aan de aanschaf van
twee C-130 Herculestransporttoestellen en mocht in ruil daarvoor
een beroep doen op 300 vlieguren per jaar voor humanitaire doeleinden.
"Als bijvoorbeeld Unicef bij Ontwikke-lingssamenwerking
aanklopt met het verzoek of zij kans zien transport te regelen,
trekken die vervolgens weer bij ons aan de bel. Vervolgens kijken
wij of het ministerie nog vlieguren tegoed heeft", aldus
majoor H. Breeman van vliegbasis Eindhoven. Op het moment van
deze specifieke aanvraag waren beide Herculessen niet beschikbaar
om de 32 ton aan hulpgoederen te vervoeren. Bovendien was de
C-130 gezien de omvang van de partij niet een logische keus.
De 32 ton "betekent drie à vier C-130 of één
KDC-10 vlucht en dan is de keuze snel gemaakt", aldus Breeman.
Op 25 oktober 1997 vertrok de KDC-10 Jan Scheffer van 334 Squadron
van Eindhoven naar de Keniaanse hoofdstad Nairobi. De nationale
luchthaven van Somalië's buurland Kenia was door de Verenigde
Naties als point of entry voor de hulpgoederen voor Somalië
aangewezen. Het luchtmachtteam van vier man - drie Nederlanders
en een Amerikaan - stond onder leiding van majoor-vlieger D.
Schmidt. Na acht uur vliegen landde exchange-pilot kapitein
D. Leverson (US Air Force) de Nederlandse KDC-10 op het vliegveld
Jomo Kenyatta. Hier ontlaadde VN-personeel de vracht zouttabletten,
noodrantsoenen en medische goederen, die zij vervolgens met
eigen transportmiddelen naar het rampgebied brachten. De volgende
dag keerde het luchtmachtdetachement terug naar Nederland.
Bron: Nederlands
Instituut voor Militaire Historie
|