HUMANITAIRE HULPVERLENING SUDAN

(Transportcapaciteit ten behove van UNHCR)

 

 
 

 

 

SUDAN

HUMANITAIRE HULPVERLENING (Transportcapaciteit t.b.v. UNHCR)

Duur: 24 oktober - 24 december 1972
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Luchtmacht
Aantal militairen: 7
Dodelijke slachtoffers: geen

Achtergronden

In de eerste helft van de twintigste eeuw viel Sudan eerst onder het bestuur van Groot- Brittannië en later onder dat van Egypte. Vooral door het toepassen van een 'verdeel-en-heers'-politiek wisten de koloniale machthebbers hun machtsbasis in het land te consolideren. Hierbij trokken zij de Sudanese moslims, de dominante bevolkingsgroep in Noord-Sudan, stelselmatig voor ten opzichte van de christelijk-animitische bevolking van Zuid-Sudan. De moslims kregen de betere (politieke) banen toebedeeld en de politieke en administratieve macht was in Noord-Sudan gevestigd, met de hoofdstad Khartoem als centrum. De achterstelling van de bevolking van Zuid-Sudan vormde de basis voor het latere noord-zuidconflict.
Tussen 1953 en 1956 namen de Sudanezen het bestuur geleidelijk over en op 1 januari 1956 werd Sudan onafhankelijk. De christelijke facties in Zuid-Sudan waren echter niet op deze onafhankelijkheid voorbereid. De Noord-Sudanese moslims kregen zo de politiek-economische touwtjes in Sudan geheel in handen. De verschillende christelijke groeperingen in Zuid-Sudan, waarvan Anya Nya (giftige slang) de belangrijkste was, probeerden hierop door middel van gewapend verzet een gelijkwaardige positie af te dwingen. Tijdens de burgeroorlog vluchtten 180.000 mensen de grenzen over en werden nog eens 500.000 binnenslands van huis en haard verdreven. Geen van de verschillende tussen 1956 en 1969 democratisch gekozen regeringen wist het geweld te stoppen. In 1969 kwam kolonel Gaafar al Ni-meiry door een staatsgreep aan de macht. De strijdende partijen startten onderhandelingen in de Ethiopische hoofdstad Addis Abeba. Uiteindelijk resulteerden de besprekingen op 28 februari 1972 in een akkoord.
Na zestien jaar burgeroorlog kwam zo een staakt-het-vuren tot stand. Doordat er nu relatieve rust heerste, kon de internationale gemeenschap haar aandacht verleggen naar het vluchtelingenprobleem, onder andere dat van de 500.000 internally displaced persons in Zuid-Sudan. Door de jarenlange oorlog kampte een groot gedeelte van de bevolking in deze regio met een chronisch gebrek aan eten, drinken, medicijnen en dekens. De toenmalige UN High Commis-sioner for Refugees (UNHCR), Sadruddin Aga Khan, vroeg de leden van de Verenigde Naties hulpgoederen en transportmiddelen te leveren om de humanitaire ramp te beëindigen. Alle, door onder andere het UN Children's Fund (UNICEF), het World Food Program (WFP) en de Food and Agriculture Organisation (FAO) ingezamelde hulpgoederen zoals dekens, medicijnen en voedselpakketten werden in Khartoem bijeengebracht. Het voornaamste probleem in Sudan bleek nu het gebrek aan transportcapaciteit te zijn. Door de jarenlange burgeroorlog waren veel transportmiddelen vernield of onbruikbaar geworden. Daarnaast had Sudan te weinig technici om de vervoersmiddelen te repareren. Tevens waren er in het land nauwelijks begaanbare wegen, waardoor transport over de weg amper mogelijk was.
Voor de hulpverlening aan de bevolking in Zuid-Sudan was luchttransport dus onontbeerlijk. Vanwege eerdere positieve ervaringen met een Nederlandse F-27 Troopship tijdens de waarnemingsmissie UNTSO in Israël in 1967, verzocht de UNHCR de Nederlandse regering een transporttoestel plus vliegend personeel te leveren om de ingezamelde hulpgoederen vanuit Khartoem naar Zuid-Sudan te brengen. De Nederlandse regering stemde in met dit verzoek. De bekendmaking van de uitzending gebeurde op 14 oktober 1972, tijdens de uitreiking van de herinneringsmedaille voor de inzet van de Tunesië-constructiecompagnie (1969 tot 1970) en van de uitreiking van de officiële vlag van de Rampenbrigade op de Prinses Margrietkazerne te Wezep. Voor een periode van twee maanden werd een F-27 Troopship (de C-7) van de Koninklijke Luchtmacht plus zes man vliegend en technisch personeel, afkomstig van 334 Squadron, beschikbaar gesteld. Het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking bekostigde het detachement met een begroting van een half miljoen gulden. Alleen de reguliere bezoldiging van het luchtmachtpersoneel kwam voor rekening van het Ministerie van Defensie. Hiermee was Nederland het enige land dat de eigen deelname aan de hulpmissie geheel zelf betaalde. Weliswaar namen aan de airlift voor Zuid-Sudan ook gecharterde toestellen uit Denemarken en Ierland deel, maar de operationele kosten hiervan werden door het Zuid-Sudan Fonds van de UNHCR gedekt.

Taken en uitvoering

Speciaal voor deze humanitaire VN-missie werd de C-7 door de technische dienst van de KLu omgetoverd tot een VN-toestel. De technici schilderden het vliegtuig spierwit, voorzagen het zowel van het blauwe embleem van de VN als aan weerszijden van de romp van het logo (twee omhoog gestoken open handen) met de volledige tekst van de UNHCR. Alleen de op de romp geschilderde Nederlandse vlag maakte de herkomst van het transporttoestel nog zichtbaar. Ook aan de bemanning was niet meer te zien dat zij uit Nederland afkomstig was. Alle zes leden droegen een tropenuniform van de mariniers, zonder de Nederlandse vlag en zonder rangonderscheidingstekens.
Op dinsdag 24 oktober 1972 vertrok de Troopship vanaf vliegbasis Soesterberg met drie vliegers, twee boordwerktuigkundigen en een radiotelegrafist, onder leiding van kapitein T. de Jager, naar Khartoem. Het detachement zou twee maanden lang hulpgoederen vanuit zijn thuisbasis in de hoofdstad naar de Zuid-Sudanese steden Malakal, Juba en Wau brengen. In het begin vervoerden de Nederlandse militairen alleen dura (een soort tarwe). Na een aantal weken verzorgden zij ook de aanvoer van medicijnen, ziekenhuisinstrumenten, dekens en kleding. Dagelijks waren de luchtmachtmilitairen twaalf tot veertien uur in touw bij een verzengende hitte van circa 40 graden Celsius. De missie was voor hen een onvergetelijke ervaring. "Wat een land, wat een oneindigheid", verzuchtte adjudant-onderofficier N. Bak over zijn beleving van Sudan vanuit de lucht. In een verslag over de dagelijkse werkzaamheden schreef hij:

"Na de start is het betrekkelijk koel en [daarna] wil het vocht wel komen. We wrijven de transpiratie uit onze ogen en wrijven onze nek droog. Onze mariniers-tropenuniformen plakken aan alle kanten. Ieder dag een schoon. Na de start klimmen we naar 16.000 voet, dat is een marteling. (...) Eenmaal op hoogte hebben we alle tijd van de wereld. De radio kraakt nog wat na en de telegrafist kan z'n HF gaan bespelen. Heerlijk is dat om naar te luisteren. Alle verkeer van Afrika blaast in je oren: Entebbe, Khartoem, Jaïre en Jedda. De brutaalste heeft het eerst verbinding en kan er weer uitgeblazen worden door een vent die nog harder schreeuwt. (...) Als we aan de grond komen in Malakal staan schitterende negers op ons te wachten, speer en knots in de hand. (...) Ze lachen voortdurend en trekken aan je broek of jasje. Als we met Kerstmis vertrekken, mogen ze het van me hebben: m'n persoonlijke bijdrage voor de ontwikkelingshulp." Tijdens de werkzaamheden ondervond het luchtmachtpersoneel nauwelijks problemen. Het had alleen af en toe last van het vele stof en zand op de vliegstrips, omdat dit het remmen bemoeilijkte. Vanwege de slechte stroomvoorziening verloor de Troopshipbemanning soms wel het radiocontact met de grond, maar ook dat hinderde haar geenszins. Zij wist zich in dat geval te redden door een natuurlijk baken aan te houden. "Een onnoemelijk voordeel voor ons was de Nijl, die zie je bijna altijd", lichtte adjudant-onderofficier Bak toe. Op 12 november 1972 nam het Nederlandse vliegtuig deel aan een proefdropping van voedselpakketten. Bij deze test werd bekeken of het mogelijk was de volledig geïsoleerde bevolking in bepaalde streken in de jungle van Zuid-Sudan door middel van droppings van voedsel te voorzien. Hiervoor had de Franse Maltezer Orde tweeduizend parachutes beschikbaar gesteld. Vanwege het succesvol verlopen van de test zouden er later meerdere droppings worden uitgevoerd. Deze werden overigens door Franse Dakota's verzorgd.

Het verblijf

De zes Nederlandse luchtmachtmilitairen verbleven de eerste paar dagen in een hotel in Khar-toem. De kosten hiervan waren echter zó hoog dat zij besloten een woning te huren. Met behulp van de Nederlandse ambassade werd een villa van een Sudanese generaal op 100 meter van de Nijl gehuurd, waar prompt werd ingebroken. Hierbij werden persoonlijke eigendommen en de radio meegenomen. Al met al was de hulpverleningsmissie zelf geslaagd te noemen. De Nederlandse militairen vervoerden in twee maanden tijd bijna 200 ton hulpgoederen en vlogen 140.000 kilometer. Daarnaast, zo liet de ambassade weten, waren de Sudanese autoriteiten bijzonder tevreden over hun inzet. Volgens de diplomatieke vertegenwoordiging was "een betere goodwill-missie voor Nederland (...) nagenoeg niet denkbaar". Bij terugkomst in Nederland, op 24 december 1972, prees de minister van Defensie, H.J. de Koster, de militairen: "De laatste maanden hebben ontwikkelingswerk en defensie elkaar geheel aangevuld. Het aparte aan deze opdracht was de uitdaging om met een Nederlands vliegtuig van en gevlogen door de Koninklijke Luchtmacht twee maanden in een ontwikkelingsland te opereren. U hebt een brug geslagen tussen noord en zuid. U hebt een beetje van de vele problemen die daar zijn mee opgelost." Als blijk van de Sudanese erkentelijkheid ontving het gehele transportdetachement begin april 1973 uit handen van minister C. Boertien van Ontwikkelingssamenwerking de Sudanese Duty Medal, toegekend door de Sudanese regering.

Brugslag bij Juba?

In dezelfde periode vertrok er tevens een officier van de genie naar Sudan, om een mogelijke brugslag over de Witte Nijl nabij de stad Juba te onderzoeken. Begin september 1972 wees de bevelhebber der Landstrijdkrachten (BLS), luitenant-generaal G. IJsselstein, luitenant-kolonel L.M.F. Lub aan om samen met ir. A.H. van Rijs van Rijkswaterstaat de mogelijkheden voor dit project te onderzoeken. Aanvankelijk was het de bedoeling dat zij samen met de KLu-bemanning op 24 oktober naar Sudan zouden vertrekken, maar hun beide namen kwamen niet voor op de boarding-lijst. Op 1 november vertrokken de twee verkenners met Olympic Airlines alsnog richting Khartoem.
Op maandag 6 november 1972 bracht de Nederlandse F-27 de twee brugspecialisten naar Juba. Hier was het onder meer de bedoeling dat zij de breedte, de diepte en de stroomsnelheid van de rivier opmaten. Omdat de benodigde apparatuur hiervoor niet aanwezig was, moesten de Nederlanders een week wachten. De brugslagverkenners wisten in de tussentijd alleen de stroomsnelheid, met behulp van zeer primitieve middelen, te berekenen. "Op de 'wetenschap
pelijke' manier van afstand uitzetten, stokje in het water gooien en tijd opnemen, maten [we] de stroomsnelheid", aldus overste Lub. Deze bleek 1,5 meter per seconde te zijn.
De rest van de week bezochten de twee Nederlanders in Khartoem verschillende ministers en de vicepresident om meer informatie te verzamelen. Ook zouden zij op woensdag 8 november 1972 president Nimeiry ontmoeten, ware het niet dat de Sudanese autoriteiten vergaten de Nederlanders uit hun hotel op te halen. Toen zij op maandag 13 november weer in Juba arriveerden, was tot hun grote verrassing alles geregeld. Zo hadden zij nu de beschikking over een auto, een veerpont, waterleidingen en apparatuur met bedienend personeel. Diezelfde dag werden alle noodzakelijke metingen verricht. Met wat vertraging keerde overste Lub op zaterdag 18 november 1972 naar Nederland terug. Naar aanleiding van het onderzoek naar de brugslag bij Juba, adviseerde hij de Nederlandse regering: "Mocht deze missie tot gevolg hebben dat er een detachement wordt uitgezonden om een brug te bouwen, een karwei waartoe wij technisch gezien de mogelijkheden aanwezig achten, dan zal dit een geselecteerd gezelschap moeten zijn, dat niet opziet tegen ontberingen en dat over een hoog moreel beschikt." De kosten voor het project schatte hij op anderhalf tot twee miljoen gulden. De brug over de Witte Nijl werd uiteindelijk wel gebouwd, maar niet door Nederlandse militairen.

Bron: Nederlands Instituut voor Militaire Historie (incl foto's)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

   

 

 
 
Aanbrengen van het logo van UNHCR
 
 

 

   
 
   
 

 

   
 
 
De C-7 op het vliegveld van de Soedanese hoofdstad Khartoem (Foto: NIMH).