|
TURKIJE
HUMANITAIRE HULPVERLENING
(Na aardbeving)
Duur: 23 augustus 1966
- 2 september 1966
Krijgsmachtsdeel: Koninklijke Luchtmacht
Aantal militairen: 17
Dodelijke slachtoffers: geen
Achtergronden
In de twintigste eeuw
werd Turkije herhaaldelijk opgeschrikt door zware aardbevingen.
Zo ook in het jaar 1966. Op 16 augustus verwoestte een beving
van 6,9 op de schaal van Richter de stad Varto in de provincie
Mus in Oost-Turkije. Hierbij lieten 2.394 mensen het leven en
werden er talloze dakloos. Het Nederlandse Rode Kruis verzocht
de Koninklijke Luchtmacht enkele toestellen en vliegend personeel
beschikbaar te stellen om ingezamelde hulpgoederen naar het getroffen
gebied te brengen. Het Ministerie van Defensie gaf gehoor aan
dit verzoek en sloot zich aan bij de internationale hulpoperatie
die spoedig op gang kwam.
Taken en uitvoering
Tussen 23 augustus
en 2 september vloog het personeel van 334 Squadron onder leiding
van kapitein W.J. Hofmijster de hulpgoederen met vier F-27 Troopships
naar het rampgebied. Op dinsdag 23 augustus vertrok de eerste
Troopship, volgeladen met 20.000 blikjes babyvoeding, vanaf vliegveld
Ypenburg naar het vliegveld van de Turkse hoofdstad Ankara. De
volgende dag vloog het toestel door naar Erzurum aan de rand van
het rampgebied. Bij aankomst op de militaire basis in Erzurum
was het "een chaos", aldus commandant Hofmijster. "Er
was nauwelijks parkeerruimte, de verkeerstoren gaf geen instructies
voor landen of opstijgen, iedereen deed zelf maar zo'n beetje
wat hem het beste leek." Op het vliegveld was niemand aanwezig
die de hulpgoederenstroom coördineerde. De Nederlandse militairen
laadden de kisten babyvoeding daarom zelf uit hun vrachttoestel.
Turken die dit zagen, kwamen te hulp. Uiteindelijk werden de goederen
aan een vertegenwoordiger van de Turkse Rode Halve Maan (het islamitische
equivalent van het Rode Kruis) overgedragen. Deze zorgde voor
verder transport naar het rampgebied.
De Nederlanders zagen het rampgebied zelf niet, noch vanaf de
grond, noch vanuit de lucht. Nadat de babyvoeding was uitgeladen,
was het zaak zo snel mogelijk weer te vertrekken. De omvang van
de internationale hulpoperatie die inmiddels op gang was gekomen,
was zo groot - zo vertelde kapitein Hofmijster - dat "wij
(...) de kans liepen om ingebouwd te worden door Amerikaanse,
Italiaanse, Turkse en andere vrachtkisten". Na slechts anderhalf
uur op het vliegveld gaf Hofmijster het sein om te vertrekken.
Diezelfde dag vloog de Troopship naar het Italiaanse Brindisi,
van waaruit het toestel de volgende dag naar Nederland terugkeerde.
Na drie dagen, met 25 vlieguren en anderhalf uur werk in Erzurum
achter de rug, kwamen de luchtmachtmilitairen weer op Ypenburg
aan.
Hierna vlogen nog drie keer F-27 Troopships van het 334 Squadron
met hulpgoederen naar Erzurum. Op donderdag 25 augustus bracht
het tweede toestel 7 dozen medicijnen, 600 dekens, 5.000 stukken
zeep, 1.000 rampenpakketten van het Nederlandse Jeugd Rode Kruis
en 7.200 blikken babyvoeding naar het rampgebied. Drie dagen later
bracht het derde Troopship 1.000 dekens, 4.500 blikken babyvoeding
en 30 kisten verbandgoederen. Het laatste toestel
vloog op 1 september 1966 met 23 grote tenten naar Erzurum en
keerde de volgende dag weer terug. In totaal verwerkte de KLu
voor bijna 100.000 gulden aan hulpgoederen.
Bron: Nederlands Instituut
voor Militaire Historie
|
|