HUMANITAIRE HULPVERLENING WEST-AFRIKA

(Voedseldistributie vanuit Senegal)

 

 
 

 

 


SENEGAL

HUMANITAIRE HULPVERLENING (Voedseldistributie West Afrika)

Duur: 7 juli - 21 september 1973
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Luchtmacht
Aantal militairen: 11
Dodelijke slachtoffers: geen

Achtergronden

In de jaren voorafgaand aan de zomer van 1973 viel er in West-Afrika nauwelijks regen. Door de enorme droogte leed vooral de bevolking van Mali, Niger, Tsjaad, Senegal, Mauritanië en Opper-Volta (Burkina Faso) aan hongersnood. Vele duizenden mensen stierven aan ondervoeding. De veestapel slonk enorm. De Food and Agriculture Organisation (FAO), de landbouworganisatie van de Verenigde Naties, schatte in dat het aantal slachtoffers tot in de miljoenen kon oplopen als er niet snel iets gebeurde. Hierop ijverden vele nationale en internationale (hulp)organisaties voor voedselhulp teneinde een nog grotere humanitaire ramp te voorkomen.

Besluitvorming

Het luiden van de noodklok door verschillende hulporganisaties was voor veel Nederlandse politieke partijen reden om de krijgsmacht in de door droogte geteisterde gebieden te willen inzetten. Op 18 juni 1973 verzochten de provinciale partijbesturen van de VVD, KVP, PvdA, ARP, CHU, PPR, D'66 en de PSP in Friesland de regering om legeronderdelen naar West-Afrika te sturen. Omdat verschillende hulporganisaties al voedsel hadden verzameld, zou deze uitzending bij voorkeur een transportkarakter moeten krijgen. Door de grootte van de hulpbehoevende regio leek een transportdetachement van de Koninklijke Luchtmacht de beste optie. De oproep kreeg van verschillende kanten bijval. Zo vroeg onder meer de stichting 'Mensen in Nood' aan minister van Defensie H. Vredeling om vliegtuigen beschikbaar te stellen. Ook riep de Europese Commissie lidstaten op hulp te leveren en vroeg de president van Niger de NAVO om een luchtbrug. De minister van Landbouw van Opper-Volta schatte de behoefte aan voedselhulp op 850.000 ton.
Vooruitlopend op een politieke beslissing hield de Koninklijke Luchtmacht alvast een transortdetachement met F-27 van 334 Squadron gereed. Maar een uitzendbesluit kwam er niet op stel en sprong. Volgens diverse media lag dat aan een meningsverschil tussen de ministeries van Defensie en Ontwikkelingssamenwerking. Defensie wilde graag vliegtuigen en manschappen naar het getroffen gebied sturen. Minister van Ontwikkelingssamenwerking J.P. Pronk wees dit idee echter van de hand omdat "de aanwezigheid van militaire uniformen en militaire toestellen weerstanden zou kunnen oproepen bij de plaatselijke bevolking", zo liet hij in dagblad De Telegraaf weten. De defensiespecialist van de VVD, de oud-militair A. Ploeg, vond dit onbegrijpelijk en bracht in dezelfde krant een breed gedragen opinie naar voren met de woorden: "Het zal die van honger stervende mensen in Afrika een zorg zijn van wie zij te eten krijgen. (...) Het probleem is hoe we zo snel mogelijk hulp naar die gebieden krijgen. De krijgsmacht kan daar het snelst voor zorgen." Minister Pronk hield echter zijn twijfels. Daarbij speelde ook een juridisch bezwaar. De rechtspositie van de militairen moest worden gewaarborgd alvorens zij werden uitgezonden, vond de politiek. De militairen zouden in verschillende landen opereren, waarmee dus eerst overeenkomsten moesten worden gesloten. Pronk wilde de hulpverlening daarom liever door civiele vrijwilligers laten uitvoeren. Begin juli 1973 wist minister Vredeling van Defensie zijn partijgenoot echter toch over te halen met de uitzending van de militairen in te stemmen.

Taken en uitvoering

Op 3 juli 1973 hakte de Nederlandse regering de knoop door. Het al gereedstaande transportdetachement vertrok diezelfde week nog naar West-Afrika. Op zaterdag 7 juli vertrok de zes man sterke groep, onder leiding van eerste vlieger kapitein G.E.C. Soons, met een F-27 Troopship (de C-12) van vliegbasis Soesterberg richting Senegal. Het detachement bestond uit drie vliegers, twee boordwerktuigkundigen en een radiotelegrafist. Elf weken lang verzorgden zij vanuit de Senegalese hoofdstad Dakar, dat diende als standplaats, de distributie in geheel West-Afrika van ingezamelde hulpgoederen. Het detachement vloog echter hoofdzakelijk op het westen van Mali. De geïsoleerde en dichtbeboste gebieden waar niet geland kon worden, werden van hulpgoederen voorzien door droppings. In ruim twee maanden tijd distribueerde het luchtmachtpersoneel, met werkdagen van gemiddeld elf uur, 240 ton voedsel en veevoer. De verzengende hitte, gecombineerd met de zware ballast, maakten de werkdagen erg zwaar. "Al die zakken rijst, maïs en veevoer moesten door het hele toestel worden gesleept", verzuchtte derde vlieger P.L. Aarts in De Vliegende Hollander.
Bij terugkomst liet kapitein Soons weten dat "de vlieggereedheid eigenlijk 100 procent was geweest. Het toestel had praktisch continu gevlogen." Alleen in de eerste week na aankomst was dit niet het geval. Op maandag 9 juli werd tijdens een windhoos een Canadese DC-3, die niet goed was verankerd, tegen de Nederlandse Troopship geblazen. Bij deze botsing raakte de C-12 dusdanig aan de rechtervleugel beschadigd dat ze niet meer kon vliegen. Hierop stuurde Defensie een andere Troopship (de C-6) met een vijf man sterke reparatieploeg van Soesterberg naar Dakar. Op 12 juli kwam deze ploeg, onder leiding van kapitein F. de Wilde, in de Senegalese hoofdstad aan. Tijdens de herstelwerkzaamheden aan de C-12 vervulde het transportdetachement haar hulpverleningstaak met de C-6. Even was er nog sprake van dat ook Squadron 7 van de Marine Luchtvaartdienst, uitgerust met zeven Augusta Bellhelikopters, aan het transportdetachement zou worden toegevoegd. Het marineonderdeel had zichzelf vrijwillig voor de missie aangemeld. Minister Vredeling vond het squadron echter niet geschikt voor inzet.
Op 21 september 1973 keerde het transportdetachement naar Nederland terug. Op vliegbasis Ypenburg bij Den Haag werden zij ontvangen door onder andere de ministers Vredeling en Pronk. De minister van Defensie zei erg tevreden te zijn over de werkzaamheden van het luchtmachtpersoneel. "U hebt het doel waarvoor u bent uitgezonden bereikt en uw werk uitgevoerd onder omstandigheden waarnaar we hier slechts kunnen raden." De detachementsleden zelf hadden veel voldoening uit hun uitzending gehaald. Zij waren erg te spreken over de goede samenwerking met de Britten en de Amerikanen, die evenals de Canadezen en Belgen hulpvluchten naar de geteisterde gebieden uitvoerden. Maar bovenal waren zij content met de reacties ter plaatse. "De bevolking was zeer dankbaar en soms tot tranen toe geroerd over de hulp die zij kregen", aldus kapitein Soons. Mede door toedoen van het Nederlandse transportdetachement was een verdere humanitaire ramp in West-Afrika voorkomen.

Bron: Nederlands Instituut voor Militaire Historie (incl. foto's)

 

 

 
Deelnemende landen: 5
 
               
 
België
 
Canada
 
Groot Brittanië
 
Nederland
 
Verenigde Staten
 
 

 

   
 
  De bemanning van de C-12 onder leiding van kapitein Soons, klaar voor vertrek (Foto: NIMH).  
De Fokker F27 Troopship vertrekt vanaf de vleigbasis Soesterberg (Foto: NIMH).