Duur: 15 september 1994 - 17 maart 1995
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Marechaussee
Aantal militairen: 15
Dodelijke slachtoffers: geen
Achtergronden
De slavenbevolking van Haïti bevrijdde zich in 1804 van
het Franse koloniale juk en riep in 1806 de onafhankelijke republiek
Haïti uit. Burgeroorlogen en een laag ontwikkelingspeil verhinderden
echter dat de Haïtiaanse economie tot bloei kon komen. De
politieke leiders - meest mulatten - zagen hun ambt vooral als
een winstgevende onderneming. Corruptie, vriendjespolitiek en
politieke moorden waren aan de orde van de dag. De macht van de
mulatten werd pas gebroken nadat François 'Papa Doc' Duvalier
in 1957 tot president was gekozen. De zwarte bevolking was zijn
machtsbasis. Ook het dictatoriale regime Duvalier (Jean-Claude
'Baby Doc' Duvalier volgde zijn vader in 1971op) verwaarloosde
echter de sociaal-economische ontwikkeling van het land. 'Baby
Doc' Duvalier zag zich in 1986 gedwongen te vluchten na een reeks
stakingen en rellen. Haïti stortte zich vervolgens in een
moeizaam en onzeker democratiseringsproces, dat in december 1990
uitliep op de verkiezing van de linkse priester Jean-Bertrand
Aristide tot president. Met zijn eigenzinnige democratiserings-
en hervormingsbeleid joeg deze de zittende elite tegen zich in
het harnas. Het leger onder bevelhebber Raoul Cedras zette Aristide
in oktober 1991 af.
Nederlandse deelname aan de missie
Het kabinet gaf op 9 september te kennen vijftien marechaussees
als International Police Monitors (IPM) aan de MNF en - zodra
de MNF haar werk zou hebben voltooid - een marinierscompagnie
voor UNMIH beschikbaar te willen stellen. De regering en Tweede
Kamer stelden wel als voorwaarde dat de veiligheidssituatie ter
plaatse bepalend zou zijn voor de daadwerkelijke inzet. De VS
vroegen Nederland vanwege het voorspoedige verloop van Uphold
Democracy enige haast te maken met het uitzenden van de politiewaarnemers
voor de IPM. Omdat ook België politiewaarnemers wilde sturen,
lag samenwerking voor de hand. De BE/NL Police Monitor Unit Haiti
- die operatie Columbus uitvoerde, was 49 personen sterk en stond
onder leiding van de Belgische majoor W de Greeve, met als plaatsvervanger
de Nederlandse kapitein J. Roede. De samenwerking tussen Belgen
en Nederlanders zou overigens niet altijd even soepel verlopen.
Naast communicatieproblemen - de meeste Belgen spraken alleen
Frans - waren de Belgische militaire politieagenten slechts gewend
binnen de krijgsmacht te opereren, terwijl de Nederlandse marechaussees
zich als algemeen opsporingsambtenaar makkelijker onder de bevolking
begaven. De Belgen konden op hun beurt weer beter communiceren
met de Franstalige Haïtiaanse bevolking. De marechaussees
stonden op 4 oktober klaar voor vertrek. Nader politiek overleg
- de Tweede Kamer wilde garanties voor de veiligheid van de Nederlanders
en een overschot aan politiewaarnemers in de Haïtiaanse hoofdstad
(waar de BE/NL Police Monitor Unit Haiti oorspronkelijk zou worden
gestationeerd), hadden tot gevolg dat de eenheid op 7 november
als een van de laatste IPM-contingenten arriveerde. Zij werd in
de kustplaats Port-de-Paix in het noordwesten van Haïti geplaatst.
De algehele rust in deze plaats stond in schril contrast tot de
onrust elders in Haïti. De marechaussees kregen tot taak,
in hun Chevrolet Blazers of te voet, Haïtiaanse agenten van
zowel het oude, deels gezuiverde gezagsapparaat als van de overbruggende
Interim Public Security Force (IPSF) te vergezellen op patrouilles
en erop toe te zien dat zij de Haïtiaanse wetten en de universele
mensenrechten naleefden en handhaafden. Het was de waarnemers
toegestaan om een wapen te dragen en zij mochten ter verdediging
van zichzelf en anderen geweld gebruiken. De waarnemers hadden
ook een belangrijke adviserende en opleidingstaak. Contact met
het hoofdkwartier van de IPM was er nauwelijks en de basisopleiding
voor nieuwe Haïtiaanse agenten geschiedde dan ook voornamelijk
op eigen initiatief van de IPM'ers ter plaatse. De Haïtianen
kregen onder meer les in het omgaan met gevangenen, het behandelen
van klachten en het uitvoeren van eenvoudig politieonderzoek.
De United Nations Civilian Police (UNCIVPOL) arriveerde begin
maart 1995 om vervolgens - na een overgangsperiode van twee weken
- de taken van de IPM op zich te nemen. Het Belgisch-Nederlandse
detachement kon daardoor op 17 maart 1995 huiswaarts keren. Eén
marechaussee bleef tot 1 mei 1995 als lid van UNMIH.