JOINT MILITARY COMMISSION

(IN HET NUBA-GEBERGTE SUDAN)

 

       

 

 

SUDAN

JOINT MILITAIRY COMMISSION / JOINT MILITARY MONITORING (in het Nuba-gebergte Sudan)

Duur: 11 juni 2002 - 20 juni 2005
Krijgsmachtdeel: Geen (Ministerie van Buitenlandse Zaken)
Aantal militairen: 20 postactieven en reservisten
Dodelijke slachtoffers: geen

Achtergronden

In de periode april 2001 tot en met augustus 2002 werd de binnenlandse politiek gekenmerkt door een verdere consolidatie van de machtspositie van president Al-Bashir. De noodtoestand werd per 1 januari 2002 opnieuw met een jaar verlengd. Ook slaagde Al-Bashir erin om in juli 2002 een afgescheiden factie van de Umma Party (UP), onder leiding van Mubarak Al Fadil Mahdi, in zijn kabinet op te nemen. Verdere pogingen om de noordelijke oppositiepartijen aan zich te binden mislukten echter. De National Democratic Alliance (NDA), een samenwerkingsverband van noordelijke en zuidelijke oppositiebewegingen, probeerde zich ook te verbreden. Een poging om de UP weer terug te krijgen in het NDA kamp mislukte echter. De UP zocht in februari 2002 wel toenadering tot de Sudan People's Liberation Movement/Army (SPLM/A), de grootste rebellenbeweging. Al-Turabi, de leider van het Popular National Congress (PNC) en voormalig adviseur van president Al-Bashir, bleef de gehele periode in detentie, zij het dat hij gedurende enige tijd onder huisarrest verbleef. Zijn politieke rol raakte uitgespeeld. Politiek en militair slaagde de SPLM/A erin zich te versterken door in januari 2002 een overeenkomst tot fusering te sluiten met het Sudan People's Democratic Front (SPDF), de rebellenbeweging van Riak Machar. Ook sloot de SPLM/A in maart 2002 een overeenkomst tot fusering met de Sudan Allied Forces (SAF), de grootste gewapende noordelijke oppositiebeweging binnen de NDA.
In juni 2002 waren vredesbesprekingen begonnen in Machakos (Kenia) onder begeleiding van de Intergovernmental Authority on Development (IGAD). Na aanvankelijk weinig succes leverden deze vredesbesprekingen in juli 2002 onverwachts een principeakkoord ('Machakos Protocol') op tussen de Sudanese regering en de SPLM/A.

In het gesloten akkoord werd overeenstemming bereikt over zaken als het recht van zelfbeschikking en scheiding van staat en religie. Het akkoord voorzag in een overgangsperiode van zes jaar. In deze overgangsperiode zou een breed samengestelde regering vanuit Khartoem het land besturen en zouden de zuidelijke deelstaten een zekere mate van autonomie krijgen. Ook zou de grondwet worden herzien, zodat de in het noorden geldende shari'a niet in de
zuidelijke deelstaten zou gelden. Na deze zes jaar zouden de zuidelijke deelstaten via een referendum zich mogen uitspreken over zelfbeschikking. In een aantal volgende overlegrondes zou verder worden gesproken over zaken als de precieze vorm van machtsdeling, de positie van de gewapende macht tijdens de interimperiode, de verdeling van de inkomsten uit de oliewinning en een algehele wapenstilstand. Deze onderhandelingen zouden uiteindelijk leiden tot een integraal vredesakkoord.

Op militair gebied was in de periode april 2001 tot en met augustus 2002 een viertal ontwikkelingen van belang. Zo werd in mei 2001 en in oktober 2001 hevig gevochten tussen regeringstroepen en SPLM/A in Western Bahr el-Ghazal rond de
steden Deim Zubeir en Raga. Een tweede ontwikkeling was dat in Northern Bahr el-Ghazal de bevolking te lijden had van gewelddadige acties en ontvoeringen waarvoor de Murahileen verantwoordelijk waren. Deze Murahileen waren belast met de beveiliging van de trein naar Wau, die vanuit het noorden de regeringstroepen in het zuiden bevoorraadde. In de maanden vóór augustus 2002 werden de rails echter over grote afstanden opgebroken door de lokale bevolking. Een derde belangrijk nieuw militair front vormden de oliegebieden. Met name in de deelstaat Western Upper Nile (ook wel genoemd Unity State) werd hevig gevochten. Het betrof hier enerzijds militaire acties van de SPLM/A en pro-SPLM/A milities direct gericht tegen de oliemaatschappijen in de vorm van aanvallen op konvooien, materieel en olie-installaties. Anderzijds ging het om acties van het regeringsleger en regeringsmilities tegen rebellen en de lokale bevolking. De Sudanese regering bombardeerde regelmatig dorpen in de oliegebieden. Ten slotte lukte het de SPLM/A om in september 2002 in Eastern Equatoria, tijdens de tweede ronde van de vredesonderhandelingen in Machakos, de
strategische garnizoensstad Torit op het regeringsleger te veroveren, hetgeen tot gevolg had dat de Sudanese regering onmiddellijk de vredesbesprekingen opschortte.

Het Nubagebergte (Western en Southern Kordofan)

Op 19 januari 2002 werd dankzij bemiddeling van de Amerikaanse gezant Danforth voor het Nubagebergte een staakt-het-vuren overeenkomst gesloten tussen de Sudanese regering en de SPLM/A. Sinds deze overeenkomst is de situatie in het Nubagebergte gestabiliseerd. Beide partijen hielden zich goed aan de overeenkomst. De Murahileen werden niet meer door de regering in het Nubagebergte ingezet hoewel eigenmachtig optreden van Arabische stammen niet was uit te sluiten. Er was weer verkeer mogelijk tussen regerings- en SPLA-gebied, echter de vrijheid van beweging was niet gegarandeerd. Met name de terugkeer van bewoners naar de bergen werd gehinderd. Steeds meer Nuba, die de afgelopen jaren vanwege de onveiligheid het gebied hadden verlaten en zich in Khartoem hadden gevestigd, keerden terug naar hun oorspronkelijke woonplaats. Hoewel er ook in de wederzijdse beschuldigingen waren van incidentele schendingen van de overeenkomst, hield de staakt-het-vurenovereenkomst stand. In december 2002 werd de overeenkomst door beide partijen verlengd tot 19 juli 2003 en vervolgens telkens verlengd tot de komst van de UNMIS-missie.

De Nederlandse inzet in Sudan

Nederland heeft al ruim vijfendertig jaar een ontwikkelingsrelatie met Sudan en was in de periode 1993-1997 de grootste donor van het land. Het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking verminderde tussen 1998 en 2002, wegens het uitblijven van resultaten in de vredesonderhandelingen, de steun aan Sudan. Pas met het aantreden van het kabinet Balkenende-I in 2003 intensiveerde Nederland wederom de contacten met de Sudanese regering enerzijds en de rebellenbeweging SPLM/A anderzijds.

Joint Military Monitoring / Joint Military Commission in het Nuba-gebergte

Al in 1985 raakte de bevolking van het Nuba-gebergte, gelegen in centraal Sudan, betrokken bij de Sudanese burgeroorlog. In 2002 kwamen de Sudanese regering en de SPLA een staakt-het-vuren overeen. Een aantal westerse landen werd gevraagd het bestand te monitoren. De Joint Military Commission (JMC) was hiermee een feit. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stelde geld en personeel ter beschikking van de waarnemersmissie in het Nuba-gebergte. De Nuba Mountains waren voor deze missie verdeeld in vier sectoren. Het centrale hoofdkwartier van JMC bevond zich in Tillo bij Kadugli.

Taken en uitvoering

De hoofdtaak bestond uit het monitoren of de strijdende partijen zich hielden aan de voorwaarden uit het vredesverdrag. Aanwezige militairen in de gedemilitariseerde zones moesten zich houden aan deze bepalingen en vaak moesten er nog 'achtergebleven stukken' worden verplaatst naar andere gebieden. Ook de aantallen aanwezige militairen en hun 'Kalshnikows' werden nauwgezet gecontroleerd. In veel van de te monitoren sectoren waren mijnen gelegd zodat het verplaatsen lang niet altijd veilig per auto kon. Tijdens het regenseizoen verplaatsten de waarnemers zich met twee Mi8 helikopters, quads, fietsen en soms te voet. Zoals bijna altijd in 'derde wereld landen' werden de monitors ook nu direct geconfronteerd met andere zaken die dringend om een oplossing vroegen. Humanitaire hulp, medische hulp, het in kaart brengen van mijnenvelden, het bemiddelen bij conflicten waarbij achtergebleven families werden lastiggevallen door rebellen, politie of regeringsvertegenwoordigers, religieuze problemen, schendingen van mensenrechten, tovenarij en nog veel meer aspecten die het participeren in zo'n missie zo moeilijk maar ook aantrekkelijk maken. Frank van der Vorm was de eerste Nederlandse vertegenwoordiger in de JMC/JMM-missie en eveneens één van de vier sectorcommandanten. Nederland is met ruim 2 miljoen euro in grootte de tweede donor van het land en had juist besloten een nieuwe bijdrage aan Sudan te geven. Frank van der Vorm kreeg $ 100.000 toegezegd welk bedrag hij heeft kunnen besteden aan directe humanitaire hulp zoals het bouwen van een school, waterpompen en een kliniek. De gewone mensen moeten tastbaar voordeel zien van het staakt-het-vuren, het zogenaamde vredesdividend, anders zou het met de vrede immers zo weer gedaan kunnen zijn. In totaal participeerden 20 reservemilitairen en 1 burger in deze missie. Ze werden onderscheiden met de 'The Joint Military Commission Service medal Nuba Mountains Sudan'

Bron: Ministerie van Buitenlandse Zaken en Frank van der Vorm

 

 

 
Deelname overige landen: 10
 
             
 
Denemarken
 
Frankrijk
 
Groot Brittanië
 
Italië
 
Nederland
 
Noorwegen
 
                 
 
Sudan
 
Verenigde Staten
 
Zweden
 
Zwitserland