|
KOREA
Korea-oorlog
Duur: 16 juli 1950
- 24 januari 1955
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Landmacht, Koninklijke Marine, Koninklijke
Marechaussee
Aantal militairen: 4.748
Dodelijke slachtoffers: 121 + 4 vermisten
Achtergronden
Nadat Japan zich in
augustus 1945 gewonnen had gegeven, ontstond van India tot Korea
een politiek vacuüm. In de meeste gevallen vulden de terugkerende
westerse koloniale mogendheden of nationale bevrijdingsbewegingen
dit vacuüm. In Korea schortte het aan beide. De Japanners
hadden Korea in 1910 ingelijfd en elk verzet sindsdien krachtig
onderdrukt. Het waren de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten (VS)
die hier het naoorlogse machtsvacuüm vulden. Daarmee bepaalden
zij de verdeelde toekomst van het Koreaanse schiereiland. De Sovjet-Unie
bezette het noordelijke deel van Korea, de VS het zuidelijke.
De als tijdelijk beoogde scheidslijn tussen de beide bezettingszones
groeide al snel uit tot een de facto grens en tot een confrontatielijn.
Ook Korea werd een strijdtoneel in de mondiale Koude Oorlog. Noord-Korea
ontwikkelde zich tot een orthodox-communistische dictatuur, terwijl
in Zuid-Korea de conservatieve elite een staatsbestel opbouwde
dat slechts in naam ‘democratisch’ mocht heten. Al
in 1948 was duidelijk dat de oplopende spanning tussen Noord-
en Zuid-Korea op een burgeroorlog kon uitdraaien. Die spanning
kreeg een militaire dimensie toen Noord-Koreaanse grenstroepen
vanaf mei 1949 de confrontatie zochten met legereenheden in het
zuiden. De Noord-Koreaanse leider Kim Il-Sung overtuigde zowel
Stalin als Mao Zedong – die in september 1949 de nieuwe
Volksrepubliek China had uitgeroepen – dat de verovering
van Zuid-Korea hoogstens een paar weken zou kosten. De Noord-Koreaanse
verrassingsaanval begon op 25 juni 1950. In zes weken tijd slaagden
de Noord-Koreanen erin het slecht uitgeruste Zuid-Koreaanse leger
en de in allerijl toegesnelde Amerikaanse eenheden terug te dringen
tot de zuidoostelijke punt van het schiereiland. Grote uitputtingsslagen
haalden echter de snelheid uit de vijandelijke opmars en brachten
haar begin september tot stilstand. Medio september sloeg de Amerikaanse
bevelhebber generaal MacArthur terug met een landing bij Inchon.
Hij slaagde erin de Noord-Koreanen terug te dringen tot aan de
Yalu. De massale inzet van Chinese ‘vrijwilligers’
stopte de oprukkende geallieerden en drong hen terug tot de 38e
breedtegraad.
Het VN-mandaat
De Veiligheidsraad
van de VN riep op de eerste dag van de Noord-Koreaanse aanval
in een resolutie op tot een staakt-het-vuren en terugtrekking
van de Noord-Koreaanse troepen tot de 38e breedtegraad. Twee dagen
later mandateerde de raad, bij ontstentenis van de Sovjet-Unie,
de internationale gemeenschap de Noord-Koreaanse troepen met geweld
terug te dringen en de internationale vrede en veiligheid te herstellen.
De Veiligheidsraad plaatste op 7 juli alle inmiddels aan de VN
aangeboden troepen onder Unified Command van de VS. De Algemene
Vergadering bepaalde op 7 oktober in een resolutie dat het politieke
doel van de VN-operatie in Korea het tot stand brengen van een
onafhankelijke, soevereine eenheidsstaat onder een democratisch
bewind was. De Algemene Vergadering achtte de aanwezigheid van
VN-troepen gewenst zolang dit doel niet was bereikt.
De Koninklijke Marine in Koreaanse wateren
De Nederlandse regering
bood op 3 juli 1950 de in Indonesië gestationeerde torpedobootjager
Hr.Ms. Evertsen aan voor de VN-operatie in Korea, die dertien
dagen later in het operatiegebied arriveerde. De maritieme strijdkrachten
van de VN stonden onder het bevel van de commandant van de Amerikaanse
zeestrijdkrachten in het Verre Oosten. De Evertsen maakte tot
12 september 1950 deel uit van Task Group 96.5: Korea-Japan Support
Group van Task Force 96. Na die datum ging Task Group 96.5 als
de zelfstandige Task Force 95: United Nations Blockade and Escort
Force door het leven. De opeenvolgende Nederlandse schepen kregen
een grote diversiteit aan taken toebedeeld. Task Force 95 voerde
patrouilles uit langs de gehele Koreaanse kust, op zoek naar mijnen
en illegale scheepsbewegingen. Gemiddeld voerde elk Nederlands
schip een tiental patrouilles uit, merendeels langs de westkust
van Korea. Regelmatig kregen de schepen ook tot taak een Amerikaans
of Brits vliegdekschip te escorteren. Speciale deeltaken waren
in dit kader Bird Dog en Plane Guard Station. Bij Bird Dog nam
het schip een positie in tussen het vliegdekschip en de kust om
neergestorte vliegers zo snel mogelijk uit het water te halen.
Daarnaast namen de escorterende jagers om beurten Plane Guard
Station achter een vliegdekschip in, om piloten die bij start
of landing in zee crashten te kunnen helpen. Binnen enkele minuten
moest een dergelijke wissel zijn voltooid. Dit ging met zoveel
manoeuvreren gepaard dat het geheel al snel de bijnaam Corpen
Crazy Club kreeg (Corpen staat voor de C van ‘koers’
in het Engelstalige Internationale Seinboek). De Nederlandse schepen
kregen daarnaast opdracht aanvoerlijnen te beschermen en vijandelijke
troepenconcentraties, versterkingen en infrastructuur te bombarderen.
De enkele keer dat een Nederlands schip werd opgedragen op te
stomen naar de oostkust van Korea ging het om bombardementen op
de daargelegen militair-industriële complexen (zoals Wonsan,
Chongjin en Hungnam) en op de kustspoorlijn. Tijdens dit soort
bombardementen registreerden waarnemers vanuit helikopters met
de Hollands aandoende roepnaam Windmill de inslagen van de granaten
en gaven zonodig correcties door. Deze taak verviel na de bestandsovereenkomst
van 27 juli 1953. Het eerste Nederlandse schip, de torpedobootjager
Evertsen, vertrok op 7 juli 1950 uit de haven van Soerabaja naar
Japan en arriveerde op 16 juli in Sasebo, een vervallen marinebasis
op het eiland Kiusju in het zuiden van Japan. De Evertsen verliet
op 20 juli met 238
opvarenden de haven van Sasebo voor zijn eerste patrouille. Kort
daarop, op 9 augustus, raakte de Evertsen met de voorsteven een
rif en liep zodanige averij op dat reparatie in de Naval Dockyards
te Hong Kong nodig bleek (Nederlandse schepen konden overigens
ook de Japanse havenplaats Kure voor onderhoud aandoen). Pas vanaf
2 december 1950 was de jager weer inzetbaar in de Koreaanse wateren.
De torpedobootjager Hr.Ms. Van Galen met 246 opvarenden loste
de Evertsen op 18 april 1951 af. De aflossing van de Evertsen
en volgende schepen had, zolang de oorlogshandelingen voortduurden,
plaats in de veilige haven van Hong Kong, hoewel de Nederlandse
schepen weinig te vrezen hadden van de zwakke Noord-Koreaanse
en Chinese marines. Veel meer dreiging ging uit van het grote
aantal tyfoons dat jaarlijks de Koreaanse wateren teisterde. Zo
ook op 12 oktober 1951, toen de tyfoon Ruth de Van Galen dwong
Sasebo te verlaten en op open zee beter weer af te wachten. De
aflossing van de Van Galen door de torpedobootjager Hr.Ms. Piet
Hein liep enige vertraging op doordat juist na het verlaten van
de thuishaven Den Helder kwartiermeester F. van der Horst tijdens
een zware storm overboord sloeg en verdronk. Van alle Nederlandse
schepen die ingezet werden in de Koreaanse wateren was de Piet
Hein de enige die zich lid mocht noemen van de Train Busters Club
van Task Force 95. Schepen van deze Task Force voerden regelmatig
package sweeps langs de Koreaanse kust uit. Dit waren patrouilles
langs tussen twee tunnels gelegen spoorwegtrajecten, de zogenoemde
packages. Tijdens zo’n sweep slaagde de Piet Hein er in
de nacht van 14 op 15 november 1952 in een Noord-Koreaanse trein
met gericht vuur uit te schakelen. Sinds 25 augustus 1952 moest
de Piet Hein het stellen zonder zijn commandant, kapitein-luitenant
ter zee A.H.W. von Freijtag Drabbe, die die dag met een ernstige
longontsteking aan boord van het Britse hospitaalschip Maine werd
opgenomen. Gedurende de resterende maanden nam luitenant ter zee
der eerste klasse jhr. H. de Jonge van Ellemeet het commando waar.
De Piet Hein was het enige schip dat naast zijn vaste bemanning
van 229 personen een detachement van 14 mariniers aan boord had.
Niet een andere torpedobootjager, maar een fregat, en wel Hr.Ms.
Johan Maurits van Nassau, loste op 18 januari 1953 de Piet Hein
af. Een fregat als de Maurits had minder opvarenden (183) dan
de grotere jagers. De Maurits was het enige Nederlandse schip
dat tijdens de operationele inzet in Koreaanse wateren een bemanningslid
van de rol moest schrappen. In een poging een zieke Zuid-Koreaanse
militair te evacueren, sneuvelde op 26 februari 1953 de telegrafist
C. van Vliet door eigen vuur van Zuid-Koreaanse troepen. Naast
de gebruikelijke taken kreeg de Maurits eind juni 1953 een bijzondere
opdracht. Het Nederlandse schip dirigeerde tijdens pogingen om
de ter hoogte van de 38e breedtegraad gelegen eilanden Sunwi Do
en Yuk To te heroveren, de vliegtuigen van het Britse vliegdekschip
HMS Ocean naar doelen op de eilanden. Drie Nederlandse marinevliegers
van Hawker Sea Fury jager/bommenwerpers bevonden zich van mei
tot oktober 1953 in het kader van een uitwisselingsproject aan
boord van de Ocean. Na het op 27 juli 1953 gesloten bestand kwam
de Maurits in rustiger vaarwater terecht. Niet langer moest de
bemanning er hard aan trekken om gedurende drie of vier weken
op zee de oorlogswacht (zes uur op, zes uur af) en bij acute dreiging
de gevechtswacht te leveren. Wel moest het schip na het bestand
zorgdragen voor de ontruiming van het eiland Sokto (operatie Pandora),
waar een grote hoeveelheid Zuid-Koreaanse wapens, munitie, voorraden
en voertuigen was opgeslagen. Wegens buitengewoon verdienstelijk
optreden ontvingen de vier Nederlandse schepen die in de periode
juli 1950 tot 27 juli 1953, als onderdeel van de Zevende Vloot,
in de Koreaanse wateren hadden gediend de Koreaanse Distinguished
Unit Citation. De twee fregatten die na de Maurits de Koninklijke
Marine (KM) in Koreaanse wateren vertegenwoordigden, hadden in
vergelijking met hun voorgangers een aanzienlijk minder spannend
verblijf. Zij beperkten zich hoofdzakelijk tot patrouillegang.
Hr.Ms. Dubois nam op 5 november 1953 in Yokosuka de plaats in
van de Maurits. Op zijn beurt loste Hr.Ms. Van Zijll op 9 september
1954 de Dubois af. Het verblijf van de Van Zijll in Korea was
van korte duur. Eind december 1954 besloot minister van Oorlog
en Marine C. Staf dat het schip op 24 januari 1955 huiswaarts
zou keren. Zowel de Dubois als de Van Zijll hadden 209 opvarenden,
waarmee het totaal aan marinepersoneel dat in de Koreaanse wateren
had gediend boven de 1.300 uitsteeg. Daarnaast werkten nog 14
militairen op verschillende marinebases in Japan. Commandanten
jagers en fregatten van de Koninklijke Marine ltz 1 D.J. van Doorninck
JAzn.: Hr.Ms. Evertsen (16 juli 1950 - 18 april 1951) kltz A.M.
Valkenburg: Hr.Ms. Van Galen (18 april 1951 - 2 maart 1952) kltz
A.H.W. von Freijtag Drabbe: Hr.Ms. Piet Hein (2 maart 1952 - 25
augustus 1952) ltz 1 jhr. H. de Jonge van Ellemeet: Hr.Ms. Piet
Hein (25 augustus 1952 - 18 januari 1953) kltz N.W. Sluijter:
Hr.Ms. Johan Maurits van Nassau (18 januari 1953 - 5 november
1953) ltz 1 T. Jellema: Hr.Ms. Dubois (5 november 1953 - 9 september
1954) kltz F.G.H. van Straaten: Hr.Ms. Van Zijll (9 september
1954 - 24 januari 1955)
Het Nederlands Detachement Verenigde Naties
Secretaris-generaal
Trygve Lie deed op 15 juli 1950 opnieuw een beroep op de Nederlandse
regering. De VN hadden grote behoefte aan versterkingen in de
vorm van infanteriebataljons. Het kabinet toonde zich onder grote
Amerikaanse druk op 11 augustus 1950 bereid om een infanterie-eenheid,
samengesteld uit vrijwilligers, beschikbaar te stellen: het Nederlands
Detachement Verenigde Naties (NDVN). De toestroom van 1.670 potentiële
Koreagangers was boven verwachting. Na een medische keuring en
een antecedentenonderzoek bleven ongeveer zeshonderd personen
over, van wie er nog eens honderd verstek lieten gaan. Het antecedentenonderzoek
verliep overigens niet al te stringent, zo bleek uit de aanwezigheid
in het NDVN van een aantal personen die tijdens de Tweede Wereldoorlog
met de Duitse bezetter hadden gecollaboreerd. Vijfhonderd militairen
was absoluut onvoldoende om het door de Amerikanen gewenste versterkte
infanteriebataljon te vullen. Uiteindelijk kon het aantal tot
636 worden opgevoerd door verlenging van de inschrijvingstermijn,
de aanmelding van 75 mariniers en een aantal extra vrijwilligers
uit Indonesië. Het NDVN had vanaf 27 juli 1953 gedurende
korte tijd een omvang van 1.093 militairen. Uit deze vrijwilligers
werden twee (in plaats van de organieke drie) tirailleurcompagnieën,
een ondersteuningscompagnie en een staf en stafcompagnie gevormd.
Overigens was de kwaliteit van de militairen over het algemeen
hoog, aangezien vele gevechtservaring hadden
opgedaan in Nederlands-Indië. Het Amerikaanse leger besloot
het bataljon Amerikaans te organiseren en uit te rusten. Het Korps
Mariniers, dat als enige in Nederland reeds Amerikaans was uitgerust,
was bereid een deel van zijn wapens uit te lenen om het NDVN tijdens
de bootreis naar Korea te kunnen trainen. De Amerikaanse instructeurs
van het United Nations Reception Centre te Taegu waren dan ook
verbaasd over de vaardigheid waarmee de Nederlanders met de wapens
wisten om te gaan. Om de staf en stafcompagnie geschikt te maken
voor opname in de Britse of Amerikaanse verzorgingsketen werd
deze uitgebreid met enig extra verzorgingspersoneel en een geneeskundig
detachement. Ook vertrokken een aalmoezenier en een legerpredikant,
een tolk en een oorlogscorrespondent richting Korea. Op verzoek
van de Amerikaanse legerleiding waren bovendien op 27 september
reeds twee liaisonofficieren afgereisd, die de komst van het bataljon
moesten voorbereiden. De Koninklijke Landmacht (KL) deelde het
bataljon administratief in bij het Regiment Van Heutsz. De chef
van de Generale Staf, generaal H.J. Kruls, wees 15 oktober 1950
aan als officiële oprichtingsdatum van het NDVN. Het bataljon,
onder bevel van luitenant-kolonel M.P.A. den Ouden, scheepte zich
op 26 oktober in, vertrok daags daarna naar Korea, en arriveerde
op 23 november in Pusan. Een dag later reisde het NDVN door naar
het trainingskamp in Taegu voor een aanvullende opleiding. De
verontrustend snelle Noord-Koreaanse opmars, de grote verliezen
aan geallieerde zijde, maar ook de hoge graad van geoefendheid
van het NDVN en zijn geschiktheid voor de contraguerrilla, leidden
ertoe dat het oefenprogramma sterk werd ingekort en het bataljon
al na een week afreisde naar het front. Na de korte oefenperiode
werd het bataljon op 13 december ingedeeld bij het Amerikaanse
38th ‘Rock of the Marne’ Regiment. Dit regiment maakte
op zijn beurt deel uit van 2nd ‘Indianhead’ Division,
die weer ressorteerde onder 8th Army. Normaliter bestond een Amerikaans
regiment uit drie bataljons, het NDVN werd echter als vierde bataljon
aan 38th Regiment toegevoegd. Helaas bleek de verzorgingscompagnie
van het regiment hier niet op berekend, wat tot haperingen in
de bevoorrading zou leiden. Vanaf 14 december kon de bataljonscommandant
beschikken over een honderdtal Katusa’s (Korean Army Troops
United States Army), ook wel ROKS (Republic of Korea Soldiers)
genoemd. In juli 1952 liep het aantal Katusa’s zelfs op
tot driehonderd. Zij verrichtten tal van hand- en spandiensten
en werden indien nodig ingezet om organieke tekorten in de compagnieën
op te vangen. Circa twintig bij het NDVN ingedeelde Katusa’s
moesten hun inzet met de dood bekopen. Evenals de Nederlandse
militairen kregen ook de Katusa’s het Kruis voor Recht en
Vrijheid uitgereikt. De Koreaanse grondoorlog verliep grofweg
in drie fasen. De eerste fase begon op 25 juni 1950 met de Noord-Koreaanse
aanval en duurde tot 31 december 1950. De strijd golfde in die
periode over het hele land. Eind december 1950 stabiliseerde de
strijd langs een frontlijn ten zuiden van de 38e breedtegraad.
In de jaren die volgden zou de strijd zich hoofdzakelijk in dit
gebied afspelen. Desondanks was er in de tweede fase van de oorlog
nog steeds sprake van grote frontbewegingen, met in enkele gevallen
een diepte van zo’n tachtig tot honderd kilometer. Tijdens
de derde fase – van 10 juli 1951 tot aan het bestand van
27 juli 1953 – liep het front in grote lijnen van de monding
van de rivier de Imjin via Chorwon, Kumhwa en Mundungni naar de
oostkust. Er zat nog wel enige beweging in de frontlijn, maar
die verschoof nooit meer dan vijftien tot twintig kilometer. De
operationele taken van het NDVN
hingen over het algemeen nauw samen met de fase waarin de Korea-oorlog
zich bevond. Frontperiodes werden afgewisseld door periodes van
rust of in regiments-, divisie- of legerkorpsreserve. Op 5 februari
1951 ging Operatie Roundup van start met als doel de Noord-Koreanen
en Chinezen terug te drijven naar het noorden. De vijand zette
op 11 februari echter de tegenaanval in. De Zuid-Koreaanse troepen
sloegen massaal op de vlucht terwijl de Amerikanen een poging
deden zich vechtend terug te trekken langs de weg Hongchon-Hoengsong,
die de onheilspellende bijnaam Massacre Valley meekreeg. Het NDVN
kreeg opdracht nabij Hoengsong de terugtocht te dekken. De weinig
ordelijke terugtocht van de geallieerde troepen veroorzaakte een
gat op de rechterflank van het NDVN, waardoor in de avond van
12 februari 1951 Chinese troepen in staat waren de commandopost
van het bataljon aan te vallen. De Chinese tactiek was eerst een
zwakke plek in de verdediging te zoeken, deze te markeren met
vuur en vervolgens onder angstaanjagende hoornsignalen massaal
aan te vallen. De haastig georganiseerde verdediging onder leiding
van luitenant-kolonel Den Ouden kostte uiteindelijk het leven
aan vijftien personen, onder wie de bataljonscommandant. Luitenant-kolonel
Den Ouden ontving postuum een Militaire Willems-Orde, de hoogste
Nederlandse militaire onderscheiding. Het bataljonscommando werd
overgenomen door de plaatsvervangend bataljonscommandant, majoor
W.D.H. Eekhout, die ten tijde van de aanval op verkenning was.
Het NDVN ging vrijwel meteen weer in stelling ten westen van Wonju.
De acties richtten zich hier op het veroveren en vasthouden van
heuvel 325. De voortdurende tegenslagen verzwakten het bataljon
geestelijk en lichamelijk zodanig, dat de commandant besloot een
aanvalsgroep te vormen uit onder meer de schrijvers, koks en chauffeurs
van de ondersteuningscompagnie. Deze groep zette tot twee keer
toe tevergeefs de aanval in op heuvel 325, maar slaagde er de
derde keer in, vroeg in de morgen van 15 februari, de top te bezetten.
Eerste-luitenant J. Anemaet kreeg evenals soldaat J.F. Ketting
Olivier (postuum) de Militaire Willems-Orde. Het flink aangeslagen
NDVN werd uit de frontlijn gehaald en van 23 februari tot 8 april
1951 bij de legerkorpsreserve ingedeeld. Rust betekende overigens
niet dat het echt rustig was. Natuurlijk was er tijd voor ontspanning,
maar daarnaast werd er intensief geoefend en moest het bataljon
onder meer bewakingstaken achter het front vervullen. Het NDVN
kreeg ook een aantal maal opdracht teruggekeerde Koreaanse burgers
te verwijderen uit het frontgebied. Na de inzet bij het Hwachon-reservoir
in april 1951 – waar het NDVN wederom de terugtocht dekte
– arriveerde op 24 mei 1951, een dag na de start van een
nieuw geallieerd tegenoffensief, dan toch de derde tirailleurcompagnie.
In tegenstelling tot het oorspronkelijke bataljon kregen de aanvullingsdetachementen
de korte opleiding op de Amerikaanse wapens niet langer te Taegu
maar in Pusan, de nieuwe thuishaven van het United Nations Reception
Centre. Het doel van het offensief was achtereenvolgens Hyonni,
Inje en Kansong te veroveren om zo de vijand in het oosten de
pas af te snijden. Bij Inje bleek de vijandelijke tegenstand te
groot en moest het NDVN zich zelfs ingraven om twee nachtelijke
tegenaanvallen op te vangen. 20 NDVN’ers sneuvelden en 31
raakten gewond. Tijdens de bestandsbesprekingen van 10 juli tot
23 augustus was er geen sprake van grootschalige acties. Er was
één uitzondering: 2nd Division, waaronder het NDVN,
kreeg opdracht de Punchbowl en het gebied direct ten westen daarvan
in te nemen.
De maanden augustus en september 1951 stonden in het teken van
het vertrek van het oorspronkelijke bataljon, de aankomst van
het derde aanvullingsdetachement en de opbouw van een nieuw bataljon
dat begin oktober operationeel moest zijn. Het NDVN hield 2 tirailleurcompagnieën
over en had 29 militairen uit Suriname in de gelederen. 6 marechaussees
voegden zich op 26 februari 1952 bij het NDVN. Het aantal marechaussees
zou in februari 1953 nog met 4 en in januari 1954 met 1 man worden
uitgebreid. Door een auto-ongeluk belandde de nieuwe bataljonscommandant,
luitenant-kolonel G.H. Christan, op 22 september 1951 in het ziekenhuis.
Hierdoor was hij pas vanaf 7 november in staat het commando op
zich te nemen. De oude detachementscommandant, luitenant-kolonel
Eekhout, nam aanvankelijk het commando waar maar moest op 4 oktober
om medische redenen de scepter overdragen aan de plaatsvervangend
commandant, majoor C.L. Trieling. De grondoorlog was toen inmiddels
de derde fase ingegaan. Het front had zich zodanig gestabiliseerd
dat het bestond uit vrijwel ononderbroken stellingen, beschermd
door een dubbele draadhindernis, waar nodig aangevuld met mijnen.
De sectoren waarin de bataljons van 2nd Division moesten opereren,
waren erg breed, waardoor nauwelijks sprake was van verdediging
in de diepte. Het operationeel optreden wijzigde zich ook. Niet
langer werden afzonderlijke bataljons ingezet om terreinwinst
te boeken. Vanaf 5 oktober ging de gehele divisie op een breed
front met ondersteuning van tanks in de aanval. Het NDVN kreeg
opdracht vanaf 9 oktober het veroverde gebied te zuiveren. Overdag
betekende dit het uitschakelen van elke vijandelijke tegenstand
en ’s nachts het uitvoeren van hinderlaagpatrouilles tegen
infiltranten. De Nederlanders werden, als onderdeel van 38th Regiment,
van 20 december 1951 tot 7 april 1952 ingezet in de IJzeren Driehoek
(gelegen tussen de plaatsen Chorwon, Pyonggang en Kumhwa). Tweemaal
was het bataljon regimentsreserve. Het geallieerde streven in
de IJzeren Driehoek was enkele door de vijand bezette hoogtes,
die de eigen frontpositie bedreigden, in te nemen. Wegens het
brede front zag luitenant-kolonel Christan zich genoodzaakt over
te gaan tot intensieve patrouillegang, met als doel de vijand
af te schrikken, inlichtingen te verzamelen en indien mogelijk
krijgsgevangenen te maken. Daarnaast werd enkele malen met succes
een poging ondernomen bepaalde hoogtes te veroveren of vijandelijke
fortificaties te vernietigen. Deze acties leverden enkele NDVN’ers
verschillende Amerikaanse militaire onderscheidingen op. Na maanden
van zware gevechten kreeg het NDVN plotseling een heel andere
taak toebedeeld. De eenheid trad van 20 april tot 12 juli 1952
op als gevangenisbewaarder op het eiland Kojedo. Na terugkeer
van Kojedo was het bataljon ruim een maand divisiereserve. De
rest van 1952 opereerde het NDVN voor de tweede maal in de IJzeren
Driehoek. De eerste dag van de actieve frontdienst, 20 augustus
1952, droeg de commandant van het NDVN, luitenant-kolonel Christan,
het commando over aan luitenant-kolonel C.M. Schilperoord. De
vijand had zijn taktiek aangepast aan de intensieve patrouillegang
van de geallieerden. Niet langer wachtten de Chinezen en Noord-Koreanen
in hun stellingen de geallieerden af, maar ze gingen op pad om
de patrouilles op te vangen, de pas af te snijden en uit te schakelen.
Luitenant-kolonel Schilperoord stuurde vervolgens alleen nog maar
patrouilles op pad bestaande uit een aanvals- en een ondersteuningsgroep.
De ondersteuningsgroep verplaatste zich op een zekere afstand
van de aanvalsgroep, wat haar in staat stelde eventuele vijandelijke
aanvallen in de flank op te vangen en de uitschakeling van de
eigen aanvalsgroep te voorkomen. Na de jaarwisseling verplaatste
het Amerikaans opperbevel 2nd Division, en daarmee ook het NDVN,
naar een geheel nieuwe omgeving aan de rivier de Samichon aan
de 38e breedtegraad. De eerste maanden verliepen relatief rustig.
Wel moest het NDVN in de tweede helft van maart 1953 een viertal
Chinese aanvallen op zijn bataljonsvak afslaan, hetgeen acht doden
en tientallen gewonden tot gevolg had. In april, mei en juni 1953
verbleef het NDVN in een tot ‘Betuwekamp’ gedoopt
kampement. Hier werd de troep onderworpen aan een periode van
zware oefening en opleiding. Het kamp zelf lag trouwens in een
civiele zone buiten de frontsector, waardoor commandant Schilperoord
alle moeite moest doen ongewenste contacten tussen de Nederlanders
en de plaatselijke bevolking te voorkomen. De bestandsonderhandelingen
te Panmunjon resulteerden op 8 juni 1953 in een akkoord. In de
daarop volgende weken zouden de partijen overeenkomstig de bestandsbepalingen
de ‘officiële’ frontlijn en een vier kilometer
brede, neutrale zone langs die frontlijn vaststellen. Door middel
van twee zogeheten bestandslijnoffensieven probeerden de Chinezen
nog terreinwinst te behalen. Het NDVN kreeg te maken met het tweede
offensief, dat op 12 juli van start ging. Twee dagen voor de ondertekening
van de bestandsakkoorden, die luitenant-kolonel Schilperoord als
vertegenwoordiger van Nederland zou bijwonen, overvielen Chinese
militairen een bataljonspatrouille. Vijf Nederlanders sneuvelden.
Na het ingaan van het bestand op 27 juli verwijderden de geallieerde
troepen al het materiaal van de opgegeven frontstellingen. Hiermee
werden nieuwe posities ingericht voor de voorpostbataljons, die
direct tegen de gedemilitariseerde zone aanlagen. Daarachter namen
de geallieerden hun zogenoemde post armistice main battle positions
in. Het NDVN kreeg het rechtervak van 38th Regiment toegewezen
en bezette dit – met kleine wijzigingen – tot 15 november
1953, toen het in reserve ging. Inmiddels had luitenant-kolonel
Schilperoord op 3 augustus 1953, juist na het ingaan van het bestand,
het commando over het NDVN aan luitenant-kolonel C. Knulst overgedragen.
Het bataljon leverde na 27 juli officieren met chauffeurs en jeeps
voor enkele bestandscommissies. Van oefening kwam in deze dagen
weinig terecht. Daarom besloot de commandant van 38th Regiment
de bataljons afwisselend twee weken in de stellingen en twee weken
in een oefenkamp te Haridong te laten doorbrengen. Op 10 juni
1954 werd het NDVN legerkorpsreserve in Camp Kaiser te Haridong.
Daar zou het bataljon tot zijn vertrek blijven. Op 27 juli 1954
vond de laatste commando-overdracht plaats. Luitenant-kolonel
Knulst droeg het bevel over aan luitenant-kolonel J. Raaijmakers.
De Amerikanen onthieven het bataljon op 30 september van zijn
taken. Het NDVN werd na terugkeer in Nederland op 15 december
1954 officieel opgeheven. De inzet van het NDVN werd met één
Presidential Unit Citation en twee Distinguished Unit Citations
beloond. Daarnaast vielen de Nederlanders onder meer veertien
Amerikaanse Silver Stars en ruim honderd Bronze Stars ten deel.
Commandanten
van het NDVN
lkol M.P.A. den Ouden
(15 oktober 1950 - 12 februari 1951)
lkol W.D.H. Eekhout (12 februari 1951 - 7 november 1951)
lkol G.H. Christan (7 november 1951 - 20 augustus 1952)
lkol C.M. Schilperoord (20 augustus 1952 - 3 augustus 1953)
lkol C. Knulst (3 augustus 1953 - 8 juli 1954)
lkol J. Raaijmakers (8 juli 1954 - 15 december 1954)
Bron: Ministerie van
Defensie
Boek: Van Korea tot kosovo
|
|