NETHERLANDS ENGINEER TEAM ASSISTING BIHAR

(INDIA)

 

   

 

 

INDIA

NETHERLANDS ENGENEER TEAM ASSISTING BIHAR

Duur: 23 mei 1968 - 21 mei 1969
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Landmacht
Aantal militairen: 21
Dodelijke slachtoffers: geen

Achtergronden

Van oudsher vormt in India rijst het hoofdbestanddeel van de dagelijkse maaltijd. Dit gewas moet van kiem tot een paar weken voor de oogst in enkele centimeters water staan. Het verbruikt zodoende grote hoeveelheden water. Het uitblijven van de jaarlijkse, overvloedige regenval tijdens de moessontijd kan dan ook catastrofale gevolgen hebben voor de voedselvoorziening. Laat staan als dit twee jaar achtereen gebeurt. Tijdens de zomers van 1965 en 1966 kampte India met deze extreme situatie. Hierdoor dreigde er voor een groot deel van de Indiase bevolking hongersnood. Slechts door het internationale voedselprogramma 'Eten voor India' bleef het aantal slachtoffers relatief beperkt. Om de voedselproductie in de toekomst minder afhankelijk van de moessonregens te maken, bood de Nederlandse regering in 1967 hulp aan in de vorm van een onderzoek naar de mogelijkheden van irrigatie.

Het Nederlandse aandeel

Op aanvraag van de Indiase regering en op instigatie van Tweede Kamerlid J.A. Mommersteeg van de Katholieke Volkspartij (KVP), besloot de Nederlandse regering op 26 mei 1967 om een detachement militairen naar India te sturen. Dit detachement zou een waterwinningsproject moeten opzetten in de deelstaat Bihar, het Bihar Water Development Project. Voor deze klus van minimaal een halfjaar, dacht de regering ongeveer vijftig man van het Wapen der Genie van de Koninklijke Landmacht plus verzorgend personeel nodig te hebben. Om de opdracht nader te bepalen, deden majoor der Genie G.W. Metz en burgeradviseur ir. G.P. Felius van Rijkswaterstaat vooronderzoek in Bihar, een gebied zo groot als Nederland. Bij terugkomst maakte Felius kenbaar dat er toch vooral sprake was van een voedselprobleem. "Het moet voor bewoners van Bihar mogelijk zijn om twee oogsten per jaar van het veld te dragen. Nu halen zij zonder irrigatie in de natte tijden nauwelijks één oogst binnen. We moeten proberen om de productie van voedsel in Bihar met honderd procent te verhogen." Het beoogde werkterrein van het Nederlandse detachement werd beperkt tot het zwaarst door de droogte getroffen gebied, het Gayadistrict, ter grootte van 1.600 vierkante kilometer en gelegen ten noordwesten van het dal van de rivier de Ganges.
Volgens Felius en Metz was een operatie van een halfjaar onvoldoende om de problemen structureel aan te pakken. De Nederlandse militairen zouden volgens hen voor één jaar naar India moeten worden uitgezonden. In dit jaar zou de kennis en expertise op het gebied van 'bodemengineering' aan Indiase technici worden doorgegeven. Op die manier moest "India in staat worden gesteld om zelf water te maken", aldus majoor Metz. Nadat het vooronderzoek was afgerond, besloot de regering 21 militairen, aangevuld met enkele burgeradviseurs, uit te zenden. Daarnaast ondersteunden ongeveer veertig Indiase technici en burgers het Bihar Water Development Project.

Militairen voor noodhulp

Het was voor het eerst dat het Ministerie van Defensie zo een structurele bijdrage aan ontwikkelingshulp leverde. Voorheen stuurde Defensie, binnen het kader van humanitaire operaties, alleen militairen uit voor noodhulp, dat wil zeggen: om directe problemen als gevolg van een natuurramp of conflict op te lossen. Ook de samenwerking tussen burgers en militairen was nieuw. Volgens staatssecretaris van Defensie J.C.E. Haex (landmacht) vormde dit project "een duidelijk bewijs voor het streven van de huidige regering om defensie voor vreedzame doelen in te zetten". De uitzending sloot aan bij het toenmalige Nederlandse beleid om meer voor ontwikkelingslanden te willen doen. Nederland stond op dat moment wereldwijd op de tweede plaats als het ging om zijn financiële bijdrage aan ontwikkelingshulp. In 1967 bedroeg deze bijdrage 1,01% van het Bruto Nationaal Product.

Voorbereiding

Voor het uit te zenden detachement zocht Defensie naar vrijwilligers onder de dienstplichtigen. Al vrij snel hadden meer dan tweehonderd kandidaten zich aangemeld. Bij de selectie werd vooral gekeken naar een relevante vooropleiding, technische kennis en persoonlijke motieven om voor een humanitaire missie uitgezonden te worden. Degenen die in deze missie slechts een avontuur of een 'ontsnappingskans' zagen, haalden de streep niet. De kandidaten werden gewezen op de te verwachten klimatologische ontberingen, lange werkdagen en summiere ontspanningsmogelijkheden. Ook betekende de uitzending, op een onkostenvergoeding na, geen financieel gewin. Van de uiteindelijk twintig geselecteerden (exclusief majoor Metz) bestond de helft uit officieren en onderofficieren. Het hoge aantal oudere (onder)officieren was vooral het gevolg van de vereiste technische achtergrond en ervaring.
Op 28 februari 1968 werd het ad hoc geniedetachement geformeerd in de dr. Johan Bastingh-kazerne te Neerijnen. In de maanden voorafgaand aan de uitzending werden de militairen daar op hun taak voorbereid. Hiervan waren zes weken ingeruimd voor taallessen Engels en Hindi aan de hbs te Gorinchem. Tevens kregen zij een oriënterende cursus 'Land en Volk van India' van één week bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT), gevolgd door een week tropenhygiëne. Daarnaast liepen de ingenieurs en landmeters enkele dagen stage bij de hydrologische afdeling van de Dienst Zuiderzeewerken van Rijkswaterstaat. Tot slot kregen de mili-tairen twee weken inschepingsverlof. Tijdens deze periode volgden detachementscommandant Metz, de ingenieurs, een chemicus en de opzichter bouwwerkzaamheden gedurende een week een postacademische cursus 'Winning van Grondwater' aan de Technische Hogeschool Eindhoven. Op 23 mei 1968 stond het gehele geniedetachement Netherlands Engineer Team Assisting Bihar (NETAB), samen met de burgeradviseurs, op Schiphol klaar voor vertrek. Het NETAB bestond uit een detachementsstaf, een hydrologische (meet)ploeg en twee boorploegen.

Samenstelling NETAB
Detachementsstaf: 3 officieren, 1 onderofficier
- detachementscommandant (beroeps)
- detachementsarts (beroeps)
- korpsadministrateur (beroeps)
- menagemeester (dienstplichtig)

Hydrologische groep en meetgroep: 2 officieren, 3 onderofficieren, 1 soldaat
- 2 aspirant hydrologen, ir. (dienstplichtig)
- chemicus, ing. (dienstplichtig)
- 3 landmeters/tekenaars (dienstplichtig)

2 Boorploegen à: 2 onderofficieren en 3 soldaten
- boormeester (beroeps)
- assistent-boormeester/monteur (beroeps)
- 3 boorders (dienstplichtig)

Taken en uitvoering

Net als andere ontwikkelingsprojecten, viel ook het Bihar Water Development Project onder de Ministerie voor Hulp aan Ontwikkelingslanden, dat in deze tijd onder het Ministerie van Buitenlandse Zaken ressorteerde. Weliswaar had majoor Metz de leiding over de militairen, de algemene leiding over het project lag bij ir. Westenberg van de Directie voor Internationale Technische Hulp (DITH). De DITH coördineerde de werkzaamheden van het militaire team, de burgeradviseurs en de Indiase technici. Alleen de technische uitvoering van het project lag in handen van de Nederlandse genisten. De algehele verantwoordelijkheid voor het project en de inzet van de militairen lag dus niet bij Defensie, maar bij Buitenlandse Zaken. De Nederlandse genisten droegen dan ook niet hun militaire uniform, maar burgerkledij, dat dan weer wel 'uniform' moest zijn: een grijze pantalon met daarboven een blauwe blazer met een badge waarop zowel de Nederlandse als de Indiase vlag waren geborduurd. Met betrekking tot de financiële kant van het project kwamen de benodigde pompen en boren ter waarde van 125.000 gulden voor rekening van Buitenlandse Zaken. Defensie droeg zorg voor de opleiding, legering en het vervoer van de militairen. Deze posten werden begroot op twee à drie miljoen gulden. Het tijdschema voor de uitzending (mei 1968 - mei 1969) werd mede bepaald door het klimaat in India. De regentijd liep namelijk van half juni tot begin september. Tijdens deze periode waren de wegen enkel met terreinvoertuigen begaanbaar. Derhalve konden de boorwerkzaamheden alleen buiten deze moessontijd worden verricht. Daartegenover stond weer wel dat de militairen de periode tijdens de regentijd konden gebruiken om het werk voor te bereiden en, minstens zo belangrijk, om de benodigde hydrologische gegevens te verzamelen. Vandaar dat men besloot om de militairen vlak voor het regenseizoen uit te zenden, zodat zij direct na de moessontijd, in september 1968, konden gaan boren. Samen met de Exploratory Tubewell Organisation van de Indiase overheid onderzochten de Nederlandse militairen om te beginnen hoe zij het project zo effectief mogelijk konden maken. Het NETAB deed het specialistisch onderzoek en ging na in hoeverre irrigatie met grondwater in Bihar mogelijk was. Het belangrijkste was dat de Nederlanders hun kennis en ervaring met de Indiase technici deelden, zodat laatstgenoemden de werkzaamheden na verloop van tijd konden voortzetten.
Op 23 mei 1968 vertrokken tien man voor een verblijf van drie maanden naar Oklahoma in de Verenigde Staten, alwaar zij een booropleiding kregen van de leverancier van de te gebruiken Failing 1500-boorinstallaties. De rest van het detachement ging rechtstreeks naar India om alle voorbereidingen te treffen. De detachementsleden namen hun intrek in de suikerfabriek in het plaatsje Guraru. Tijdens de eerste maanden verrichtte de eenheid vooral onderzoek. Gedurende deze fase maakten de militairen periodieke opnamen van het waterpeil in bestaande putten. Zij verrichtten geo-elektrische metingen en proefboringen. Deze gegevens waren nodig om de beste locaties voor de nieuwe putten te bepalen. Voorts werden de militairen belast met het coördineren van alle verdere werkzaamheden en met de financiële administratie ter verantwoording van de Nederlandse bijdrage. Bij al hun werkzaamheden stonden Indiase burgers en technici de genisten bij, zodat zij het project langzamerhand konden overnemen.
Tijdens het regenseizoen bleek het gebied, op enkele verharde wegen na, één grote modderpoel. Slechts met behulp van jeeps en olifanten konden de werkzaamheden doorgang vinden. Om regelmatig over meetgegevens te beschikken, kwam een inventief systeem van samenwerking met de lokale bevolking tot stand. Op verzoek van majoor Metz stelde de districtmagistraat een brief in het Engels en Hindi op, waarin alle dorpshoofden dringend werd gevraagd het NETAB alle medewerking te verlenen. Zo werd in ieder dorp waar een meetput was aangelegd, één bewoner aangesteld die iedere maandag om zes uur in de ochtend het waterpeil opmat en doorstuurde op voorbedrukte en gefrankeerde briefkaarten.
In september deed zich een tegenslag voor. De levering van de boorinstallaties vanuit Calcutta was vertraagd vanwege bureaucratische rompslomp met invoerrechten en invoergelden. Daardoor werd de pas gearriveerde boorploeg uit de Verenigde Staten ingezet als extra verkennings- en onderzoeksploeg. Inmiddels had Nederland met de plaatselijke autoriteiten in Bihar overeenstemming bereikt over een tussenoplossing, waarbij de Nederlandse boorploeg als hulpbemanning op een Indiase boormachine werd ingezet. Met deze machine bleken de Nederlanders, die juist met een moderne Failing 1500 waren opgeleid, maar moeilijk uit de voeten te kunnen. Pas op 4 december 1968 werd het benodigde materieel afgeleverd. In de resterende zes maanden verrichtten de Nederlandse genisten, geassisteerd door ongeveer 45 lokale medewerkers, 37 proefboringen. Vijftien locaties bleken geschikt voor het slaan van een waterput van 100 tot 200 meter diepte. De hoeveelheid water was voldoende voor irrigatie en drinkwater. Detachementscommandant majoor Metz noemde het project daarom na afloop een succes. De Indiase burgers en technici wisten het project bovendien eigenhandig voort te zetten nadat de Nederlanders waren gerepatrieerd.
Dat het project een succes was, bleek eveneens doordat, in navolging van het Nederlandse project, veel soortgelijke waterprojecten in India het levenslicht zagen, al dan niet gesteund door buitenlandse mogendheden. Er hoort bij het geclaimde 'succes' wel een kanttekening. Weliswaar voorzagen de geslagen waterputten veel mensen in Bihar van drinkwater, maar het project was daarvoor oorspronkelijk niet bedoeld. Het Bihar Water Development Project had als primaire doelstelling de bevolking door middel van een irrigatiesysteem minder afhankelijk van de moessonregen te maken en op die manier de voedselvoorziening te verhogen. Deze structurele verbetering is er niet gekomen.

Bron: Nederlands Instituut voor Militaire Historie (incl. foto's)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

   
 
     
De Nederlandse genisten dragen hun kennis en expertise over (Foto: NIMH).
 

 

   
 
 
In samenwerking met Indiase technici sloegen de genisten vijftien waterputten (Foto: NIMH).