STABILIZATION FORCE

(SFOR)

 

 
 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BOSNIE

STABILIZATION FORCE (SFOR)

Duur: 20 december 1996 - 2 december 2004
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Landmacht, Luchtmacht, Marine, Marechaussee
Aantal militairen: 12.169
Dodelijke slachtoffers: geen

Achtergronden

De presidenten van Kroatië, Servië en Bosnië toonden zich medio september 1995 onder Amerikaanse en Russische druk bereid mee te werken aan een vredesregeling die uitging van het behoud van de territoriale integriteit van Bosnië. Na het ingaan van een staakt-het-vuren in Bosnië-Herzegovina op 14 oktober 1995 konden de onderhandelingen in alle ernst beginnen. Een maand onderhandelen leverde een General Framework Agreement for Peace in Bosnia and Herzegovina (GFAP) op, beter bekend als het Dayton-akkoord, dat op 14 december 1995 in Parijs werd ondertekend.

Het VN-mandaat, de taken en de organisatie van SFOR

De Veiligheidsraad sanctioneerde op 15 december 1995 in resolutie 1031 de oprichting van de lmplementation Force (IFOR), die operatie Joint Endeavour, een zogeheten chapter seven-operatie moest gaan uitvoeren. IFOR was een robuuste 60.000 militairen sterke multinationale NAVO-implementatiemacht onder éénhoofdige leiding. Zij moest toezien op de handhaving van het staakt-het-vuren, op de afbakening van een lnter-Entity Boundary Line russen de Servische en Moslim-Kroatische gebieden, met aan weerszijden een twee kilometer brede Zone of Separation waarin zich geen troepen of wapentuig van de drie voormalige strijdende partijen mochten bevinden, en op de kantonnering van de militairen en hun zware wapens. IFORmocht daarbij indien nodig geweld gebruiken. IFOR moest daarnaast - meer in het algemeen – orde en rust brengen en zo de uitvoering van het civiele deel van het vredesakkoord mogelijk maken. Een kleinere Stabilization Force (SFOR) lostte IFOR na een jaar af en voerde operatie Joint Guardian uit, vanaf juni 1998 operatie Joint Forge geheten. Het aantal militairen in Bosnië-Herzegovina werd met de overgang van IFOR naar SFOR teruggebracht tot ongeveer 32.000. Daarnaast verdween binnen de MND South-W'est de brigadestructuur. De battlegroups - zoals de Britten een versterkt en logistiek zelfstandig bataljon noemden - werden rechtstreeks opgehangen aan het divisie hoofdkwartier. Drie jaar later wijzigde de omvang en structuur van SFOR opnieuw. De Noord- Atlantische Raad besloot 25 oktober 1999, vanwege de sterk verbeterde veiligheidssituatie in Bosnië, de omvang van SFOR terug te brengen tot ruim 20.000 militairen. Het aantal battlegroups binnen de MND South-W'est daalde daardoor van zeven naar vier. De Nederlandse regering besloot vervolgens op 26 november 1999 de Nederlandse militairen terug te trekken uit Kosovo en de Nederlandse militaire inspanning op de Balkan te concentreren in Bosnië. Groot-Brittannië trok zich op hetzelfde moment terug als lead-nation binnen de MND South-W'est. De Nederlandse regering toonde zich, evenals Canada, bereid een grotere rol binnen deze divisie op zich te nemen. Nederland leverde sinds juli 2000 naast het gemechaniseerde bataljon, een verbindingseenheid en extra personeel voor het multinationale divisiehoofdkwartier. De Nederlandse bijdrage aan SFOR steeg daardoor van ongeveer 1.100 militairen in mei naar 1.431(exclusief het F-16 detachement in Amendola en de Nederlandse maritieme bijdrage) in augustus 2000.
De Nederlandse militairen bij de hoofdkwartieren van IFOR Nederland vulde in februari 1996 135 militaire functies bij de hoofdkwartieren van de land-, lucht- en zeestrijdkrachten. Daarnaast waren Nederlandse militairen actief in de logistieke hoofdkwartieren van IFOR in Split en Zagreb, alsook bij de hoofdkwartieren van de Britse divisie in Gornji Vakuf en de Britse brigade in Sipovo. Het aantal Nederlanders bij de hoofdkwartieren steeg gestaag tot 182 in januari 1997 en daalde
daarna - in het verlengde van de aflossing van IFOR door de kleinere SFOR - tot iets boven de 100 militairen. Bij het IFOR-hoofdkwartier opereerde een National Support Element Netherlands, belast met de logistieke ondersteuning van alle Nederlanders in de internationale staven, en een Netherlands Intelligence Cell, die inlichtingen vergaarde voor de Nederlandse eenheden en het Ministerie van Defensie. SFOR had daarnaast nog twee bijzondere Nederlandse eenheden in de gelederen: een lijnpeloton dat verantwoordelijk was voor de verbindingen van het hoofdkwartier en een transportpeloton dat belast was met het onderhoud en vervoer van de mobiele commandopost van SFOR. Negen 'verbindelaars' waren in de havenstad Ploce geplaatst - een logistiek overslagpunt voor de Franse, Italiaanse en Spaanse eenheden van MND South-East – en bedienden aldaar het Cronos-communicatiesysteem. Enkele Nederlandse officieren werden op hogere functies geplaatst, zoals de brigadegeneraals M.A. van Ulden en P.P.Sonnenschein, die vanaf 22 oktober 1996 tot en met 29 mei 1998 na elkaar de functie van chief combined joint ceil logistics in Zagreb vervulden. Brigade-generaal EJ.A. Pollé was van 19 juni 1998 tot 3 juni 1999 commandant van het hoofdkwartier in Zagreb. Sinds april 2000 leverden Canada, Groot-Brittannië en Nederland bij toerbeurt de divisiecommandant, de plaatsvervangend divisiecommandant, de chef-staf en de divisiestaf van de MND South- Wést. Brigade-generaal R. van Vels bezette sinds april 2000 de stoel van plaatsvervangend divisiecommandant. Elk land nam daarnaast voor de gehele divisie één of meerdere operationele taken voor zijn rekening. Zo leverde de Koninklijke Landmacht verbindingspersoneel, terwijl de Koninklijke Luchtmacht vanaf januari 2001 helikopters zal inzetten. Het gemechaniseerde bataljon in Bugojno stelde een beveiligingspeloton ter beschikking voor het divisiehoofdkwartier, de Banja Luka Metal Factory.

1(NL)Contîngentscommando IFOR / SFOR

In de UNPROFOR / UNPF-periode was de functie van Nederlands contingentscommandant (Contco) een 'bijbaan' geweest. Met de komst van IFOR werd dit een fulltime betrekking. De contingentscommandant werd in zijn werkzaamheden bijgestaan door een vrij omvangrijke staf (op 30 mei 1996 34 militairen). De commandant functioneerde bovenal als de 'oren en ogen' van de minister van Defensie. Hij voorzag het Defensie Crisis Beheersings Centrum (DCBC) van het Ministerie van Defensie van informatie over het verloop van de operatie en de taakvervulling door de Nederlandse eenheden. Daarnaast was er nauw contact met de operationele staven van de Koninklijke Landmacht (KL), Koninklijke Luchtmacht (KLU),Koninklijke Marine (KM) en Koninklijke Marechaussee (KMar) op personeels- en materieelgebied. De contingentscommandant was daarnaast als vanouds belangenbehartiger van de Nederlandse militairen in voormalig-Joegoslavië. Het contingentscommando regelde verder de ontvangst en begeleiding van bezoekers. Het contingentscommando werd na de overgang van IFOR naar SFOR uitgebreid met de brigade marechaussee (zie onder) en een groep die het beheer van de compound in Busovaca (de locatie van 'Hotel Nunspeet') van het per 2 december 1996 opgeheven logistiek en transportbataljon overnam. De sterkte van het contingentscommando steeg hiermee tot 79 militairen. De omvang van SFOR werd in de eerste helft van 1999 met tien procent gereduceerd. De omvang van het contingentscommando daalde daardoor in mei tot 54 personen. Het commando was daarvoor, op 15januari 1999,al verhuisd naar de compound van de logistieke compagnie elders in Busovaca. Het contingentscommando verhuisde op 12 augustus 2000 naar de Banja Luka Metal Factory. De brigade van de Koninklijke Marechausssee bestond in 1996 uit twaalf 'groene' en veertien 'blauwe' marechaussees, verdeeld over Santici (staf), Busovaca, Sisava en Split. De brigadestaf moest - vanwege de opheffing van de compound - in augustus 1996 verhuizen naar het contingentscommando in Busovaca. De 'blauwe' marechaussees waren met de algemene politiedienst belast. De 'groene' arechaussees voerden verkeers-, snelheids- en konvooicontroles uit en begeleidden waardetransporten. De 'groene' marechaussees ondersteunden bovendien vanaf april 1996 de UNIPTF bij het oprollen van alle illegale gemotoriseerde controleposten van lokale autoriteiten. De 'groene' en 'blauwe' marechaussees werden met de overgang van IFOR naar SFOR samengevoegd. De omvang van de brigade nam daarbij af tot achttien marechaussees, om medio 2000 weer te stijgen naar vijfentwintig. De brigade verloor op 24 november 1996 opperwachtmeester H. Eijkenboom.

Contingentscommandanten 1(NL)Contco SFOR
bgen E.M.L.H. Termont (13 december 1996 - 6 juni 1997)
bgen J.G. Eijzenbach (6 juni 1997 - 6 december 1997)
bgen G.H.W de Gilde (6 december 1997- 23 mei 1998)
bgen B. Dedden (23 mei 1998 - 21 november 1998)
bgen G.H.W de Gilde (21 november 1998 - 16 mei 1999)
bgen H.A.J]. Bokhoven (16 mei 1999 – 15 juni 1999)
kol L. Noordzij (15 juni 1999 - 7 november 1999)
kol R.H. Sandee (7 november 1999 - I april 2000)
bgen W.M. Verschraegen (I april 2000 - )


1(NL)Mechbat IFOR / SFOR

De kern van het eerste gemechaniseerde IFOR-bataljon (Mechbat) bestond uit twee
pantserinfanteriecompagnieën (totaal 258militairen) en een staf, staf- en verzorgingscompagnie (ssv-compagnie) van 42 Pantserinfanteriebataljon Limburgse Jagers. De eenheid die de stafcomponent leverde, zou tevens de naamgever van de Nederlandse IFOR / SFOR-bataljons zijn: in dit geval dus 42(NL)Mechbat Limburgse Jagers (L]). De ssv-compagnie werd uitgebreid tot 310 militairen en had, naast ondersteunend en verzorgend personeel, een pantserverkenningspeloton, een mortierpeloton met vier vuurmonden van 120 mm en een peloton van het Korps Commandotroepen (KCT) in haar gelederen. De twee pantserinfanteriecompagnieën vormden, tezamen met een tankeskadron van u Tankbataljon (U7 militairen) en antitank- en geniesecties, drie gemengde teams (A-, B- en C-team). Mechbat had daarmee een totale sterkte van 866 militairen. De uitrusting van het bataljon - onder meer 14 Leopard II-tanks, 22 YPR-pantservoertuigen met 25 mm kanon, 37 YPR-pantservoertuigen met .50 mitrailleur en zes YPR-pantservoertuigen met het draadgeleide Tow-antitankwapen - werd medio december 1995 ingescheept. De eerste groep IFOR-militairen vertrok op 27 december naar Bosnië. Het merendeel van de overige militairen (824 mannen en vrouwen) volgde de eerste week van januari 1996. Een KCT-peloton ging de hoofdmacht van het bataljon vooraf om verkenningen in het beoogde Nederlandse inzetgebied uit te voeren. Na aankomst van de hoofdmacht kreeg het peloton vooral verkennings- en beveiligingstaken opgedragen. De andere onderdelen van het bataljon namen deze taken echter geleidelijk over, waardoor het KCT-peloton eind april tot twee ploegen van acht commando's en enkele staffunctionarissen kon worden teruggebracht. Het KCT-peloton werd in juni 1996 in zijn geheel teruggetrokken. Mechbat kreeg een bataljonsvak in de Britse MND South- Wést onder beheer. De bataljonscommandant richtte zijn commandopost hoog op het Vlasic-massief in sporthotel Babanovac te Sisava in. B- en C-team van Mechbat kregen respectievelijk Jajce en Knesevo (Skender Vakuf) toegewezen als operatiebasis. A-team was in eerste instantie bataljonsreserve. De commandant van de Britse brigade waaronder Mechbat ressorteerde, besloot echter ook A-team een eigen operatiegebied te geven. Elk team zou dan gekoppeld zijn aan één van de voormalige strijdende partijen: B-team
aan de Bosnische Kroaten, C-team aan de Bosnische Serviërs en A-team aan de Moslims in Novi Travnik, hoewel in die plaats ook veel Bosnische Kroaten aanwezig waren. De ssv-compagnie in Novi Travnik maakte op 3 februari 1996 plaats voor A-team en voegde zich bij het bataljonscommando in Sisava. De grenzen van het Nederlandse bataljonsvak werden het eerste half jaar tot tweemaal toe gewijzigd. Allereerst schiep de MND South-Wést op 4 februari 1996 helderheid in het verloop van de westelijke vakgrenzen. Vervolgens werd een compagnie van het Britse Queen’s Lancers Regiment (QLR) op 16 maart ingedeeld bij het Nederlandse bataljon en verantwoordelijk gesteld voor de Vitez-pocket.A-team, dat tot die tijd verantwoordelijk was geweest voor het gebied rond Vitez, breidde zijn operatiegebied daarop naar het westen uit met Donji Vakuf en Bugojno. De commandant van het Britse regiment kreeg op 4 mei het bevel over zijn compagnie terug, maar Britse militairen zouden tot 3 november 1996 in de Vitez-pocket actief blijven. Pas op die datum werd het gebied weer bij het Nederlandse bataljonsvak gevoegd. Mechbat controleerde de naleving van het Dayton-akkoord door patrouillegang en het inrichten van al dan niet mobiele check points (onder meer Ace Baseen Point Bravo) die de aftocht van alle militairen van de voormalige strijdende partijen en hun wapens uit de Zone of Seperation moesten bewaken. Het Nederlandse bataljon was daarnaast verantwoordelijk voor het markeren en ruimen van mijnen en het onderhouden van contacten met de lokale militaire en burgerautoriteiten. De uitvoering van de militaire component van het akkoord verliep in grote lijnen voorspoedig. Het staakt-het-vuren hield stand en de militairen van de voormalige strijdende partijen trokken zich op tijd terug uit de Zone of Separation en uit de gebieden binnen het Nederlandse bataljonsvak die de partijen aan elkaar moesten overdragen. Alleen de kantonnering van troepen en zware wapens verliep in eerste instantie minder voorspoedig. Het Nederlandse bataljon kon echter vanaf II maart 1996 periodiek controles uitvoeren in de kantonneringslocaties en de fabrieken voor wapens en ander militair materieel binnen zijn sector. Overtollig wapentuig en militair materieel werd in opdracht van IFOR voor vernietiging afgevoerd. Nadat de kantonnering was voltooid, waren de voormalige strijdende partijen verplicht troepenverplaatsingen en oefeningen van te voren te melden aan IFOR. De taken van IFOR verschoven in april 1996 geleidelijk van militair naar meer civiel getinte opdrachten. Mechbat hield zich in toenemende mate bezig met het verzekeren van het vrije verkeer van personen, de terugkeer van vluchtelingen, het localiseren van oorlogsmisdadigers en het ondersteunen en het leveren van beveiligingssteun aan civiele organisaties zoals de United Nations International Police Task Force (UNIPTF), het Internationaal Tribunaal en de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR). De veranderende taken weerspiegelden zich vanzelfsprekend ook in het operationele optreden van Mechbat. De permanente en semi-permanente checkpoints, speciaal ingesteld om de terugtrekking en kantonnering te kunnen controleren, werden geleidelijk opgeheven. Elders in het Nederlandse bataljonsvak werden permanente pelotonsbases ingericht, die dienden als uitvalsbases voor sociale patrouilles. Deze bases werden bemand door minimaal een sectie (tien tot twintig militairen) en maximaal een peloton (circa dertig militairen). In het gebied van C-team (Knesevo) waren de wegen schaars en soms erg slecht berijdbaar. Een pelotonsbasis was hier een must. Op 30 mei 1996 werd daarom in Celinac een sectie geplaatst. B-team had oorspronkelijk geen pelotonslocatie. Een sectie van B-team nam op 11 juli echter de basis in Donji Vakuf over van A-team. Een sectie van A-team richtte vervolgens een basis in het dorp Guca Gora in. De pelotonsbasis in Donji Vakuf zou op 7 september 1996 door B-team worden ontruimd om plaats te maken voor de herstelcompagnie, die noodgedwongen de opgeheven compound in Santici moest verlaten. Zowel A-team als B-team bemande daarnaast een relayeerstation (respectievelijk RoA en RoB), om ervoor te zorgen dat overal in het gebied radioverbindingen mogelijk waren. De Limburgse Jagers werden op 19 juni 1996 afgelost door I7(NL)Mechbat Garde Fuseliers Prinses Irene (GFPI,809 militairen). Het verblijf van de Fuseliers in Bosnië stond vooral in het teken van de landelijke verkiezingen op 14 september 1996. In augustus en september ondersteunde Mechbat in operatie Resolute Irene de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE)bij het organiseren en uitvoeren van de verkiezingen. De verkiezingen zelf verliepen voorspoedig. In oktober en november 1996 had Mechbat de handen vol aan de operaties Cornet en Meteor. C-team probeerde gedurende operatie Cornetvoldoende bewijzen te verzamelen om de daders van brandstichtingen, gericht tegen de terugkeer van vluchtelingen, te kunnen berechten. Alle teams van Mechbat namen deel aan operatie Meteor, die tot doel had de lokale politiebureaus te controleren op de aanwezigheid van niet-geregistreerde wapens en munitie.
.
Commandanten 1(NL)Mechbat IFOR
Ikol T.G.]. Damen (21 december 1995 - 19 juni 1996)
lkol J.A van der Louw (19 juni 1996 - 15december 1996)

Commandanten 1(NL)Mechbat SFOR
lkol EM. de Wit (15 december 1996 - II juni 1997)
lkol EA Feskens (II juni 1997 - 6 december 1997)
lkol A.C. Oostendorp (6 december 1997 - 23 mei 1998)
Ikol T.WB. Vleugels (23 mei 1998 - 15 november 1998)
lkol AT. Vermeij (15 november 1998 - 16 mei 1999)
lkol M.].H.M. van Vhm (16 mei 1999 -7 november 1999)
lkol M.].H.M. Bastin (7 november 1999 - 7 mei 2000)
lkol W Sleurink (7 mei 2000 - )

 

1(NL)Morbt IFOR / SFOR

De mortieropsporingsradarbatterij (33 militairen) verplaatste zich op 5 januari 1996 van de berg Igman bij Sarajevo naar de omgeving van Mrkonjic Grad. Eén van de drie radars bleef in reserve, terwijl de twee andere op 6 januari 1996 in Kula (radar I) en Dubrave (radar 2), respectievelijk ten westen en ten oosten van Mrkonjic Grad, werden opgesteld. De bemanning van beide radars was op de afgelegen locaties geheel op zichzelf aangewezen. De commandant van de mortiercompagnie besloot uiteindelijk aan elke radar vier mariniers als tijdelijk wachtdetachement toe te wijzen, om de krappe bezetting enigszins te ontlasten. De commandogroep in Jezero verhuisde na het vertrek van de mariniers naar de oude locatie van B-team in Jajce, die in Britse handen was overgegaan. Radar 1 verplaatste op 17 maart 1996 van Kula naar Bililic en op 5september 1996 naar Brankovac, terwijl radar 2 op 30 juli 1996 in Pavlovici een nieuwe opstelling innam. Radar 2 nam van 20 tot 25 november 1997 stelling in de buurt van Banja Luka. De eenheid moest daar een oogje in het zeil houden gedurende de parlementsverkiezingen in de Republika Srpska. De batterij werd in het kader van een verdere afslanking van SFOR op 22 mei 1998 uit de slagorde genomen.

Commandanten r(NL)Morbt IFOR / SFOR
kap J.WL. Rodenburg (15 november 1995 - 5 mei 1996)
kap J.A.H.M. Majoie (5 mei 1996 - 12 december 1996)
kap G.J.T. Jelsma (12 december 1996 - 10 juni 1997)
kap R. Sijbrandi (10 juni 1997 - 7 december 1997)
kap J.J.G. Franssen (7 december 1997 - 22 mei 1998)


1 (NL)HET-peloton IFOR / SFOR

De KL stelde op 17 oktober 1996 een peloton van zes zware trekker-opleggercombinaties ter beschikking van de IFOR-commandant: een Heavy Equipment:Transport-peloton (HET-peloton). Dit peloton werd bij het POD-peloton in Trogir ingedeeld, maar kwam op 4 november onder operationeel bevel van de commandant van de Duitse IFOR-eenheden. De Duitsers zorgden vanaf dat moment ook voor de logistieke ondersteuning. De commandant van LogTbat kon - evenals de commandanten van andere IFOR-eenheden - slechts na tussenkomst van de Duitse contingentscommandant de zware transporteurs gebruiken. Het HET-peloton voerde voor alle tot IFOR of SFOR behorende eenheden in Bosnië het zware materieel af. De eenheid keerde op 12 februari 1997 terug naar Nederland.

Commandant I(NL)HET-peloton IFOR / SFOR
elm M.F.J .M. Kersrens (17 okrober 1996 - 12 februari 1997)


De Windmill-express IFOR / SFOR

De belangrijkste aan- en afvoerroute over land voor de Amerikaanse IFOR-en SFOR eenheden liep vanuit Duitsland via Oostenrijk naar Hongarije (Eagle-Express). De Amerikanen hadden eind 1996 onvoldoende chauffeurs om het toen overtollige IFOR-materieel naar Duitsland terug te brengen en vroegen onder meer Nederland om hulp. Het Ministerie van Defensie stelde vanaf 16 december 1996 48 chauffeurs en 11 kaderleden beschikbaar die met Amerikaanse vrachtwagens (hoofdzakelijk trekkeropleggercombinaties) vanuit Kaiserslautern werden ingezet voor de zogenoemde Windmill-express. De eenheid bestond uit twee pelotons met elk 24 chauffeurs (vanwege de lange afstanden werden twee chauffeurs op elke vrachtwagen geplaatst). De Nederlandse militairen keerden op 29 april 1997terug naar hun organieke werkplek.

1(NL)Heli-detachement IFOR / SFOR

De KLU stelde op 9 maart 1996 een helikopterdetachement met drie Alouettes III en
achttien militairen ter beschikking van IFOR, dat op 11 april inzetbaar was. Het detachement kreeg als standplaats Santici, maar stond onder operationeel bevel van de Britse commandant van het helikopterdetachement in Gornji Vakuf. Het Nederlandse detachement was uitgezonden omdat de heli's uitkomst boden in het heuvelachtige terrein met zijn slechte wegen. De helikopters hadden hoofdzakelijk verbindingstaken, maar konden ook voor de afvoer van gewonden worden ingezet. Een detachement met drie Bölkow-helikopters lostte de Alouettes III op 16 juli 1996 af. Het detachement moest in dezelfde periode, door de sluiting van de compound Santici, naar Gornji Vakuf verhuizen. De kleinere bijdrage van Nederland aan SFOR betekende dat de heli's op 15 december 1996 werden teruggetrokken. Op verzoek van de Britse divisiecommandant zond de Nederlandse regering eind augustus 1997 tijdelijk 3 Bölkow-helikopters met 21 militairen naar Banja Luka. Het detachement voerde verbindings- en waarnemingstaken uit met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen op 13 en 14 september 1997 en keerde op 30 september terug naar Nederland.

Commandanten I(NL)Heli-detachement IFOR / SFOR
kap.vl. E.E. van Dommelen (n april 1996 - 16 juli 1996)
maj.vl. B.J. Holewijn (16 juli 1996 - 15 december 1996)
maj.vl. R. Diebels (31 augustus 1997 - 30 september 1997)


1(NL)Heli-detachement IFOR / SFOR
.
De KLU stelde op 9 maart 1996 een helikopterdetachement met drie Alouettes III en achttien militairen ter beschikking van IFOR, dat op 11 april inzetbaar was. Het detachement kreeg als standplaats Santici, maar stond onder operationeel bevel van de Britse commandant van het helikopterdetachement in Gornji Vakuf. Het Nederlandse detachement was uitgezonden omdat de heli's uitkomst boden in het heuvelachtige terrein met zijn slechte wegen. De helikopters hadden hoofdzakelijk verbindingstaken, maar konden ook voor de afvoer van gewonden worden ingezet. Een detachement met drie Bölkow-helikopters lostte de Alouettes III op 16 juli 1996 af. Het detachement moest in dezelfde periode, door de sluiting van de compound Santici, naar Gornji Vakuf verhuizen. De kleinere bijdrage van Nederland aan SFOR betekende dat de heli's op 15december 1996 werden teruggetrokken. Op verzoek van de Britse divisiecommandant zond de Nederlandse regering eind augustus 1997 tijdelijk 3 Bölkow-helikopters met 21militairen naar Banja Luka. Het detachement voerde verbindings- en waarnemingstaken uit met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen op 13 en 14 september 1997 en keerde op 30 september terug naar Nederland.

Commandant 1(NL)Heli-detachement IFOR / SFOR
maj.vl. R. Diebels (31 augustus 1997 - 30 seprember 1997)

 

1(NL)EOV-compagnie SFOR

De Nederlandse regering besloot in december 1996 een eenheid voor elektronische oorlogvoering (EOV)naar Bosnië te sturen. De 36 militairen moesten het berichtenverkeer van de voormalige strijdende partijen onderscheppen en analyseren. De kwartiermakers van de EOV-compagnie arriveerden op 3° januari in Busovaca en kozen Sisava als uitvalsbasis. De gehele compagnie was daar op 23februari paraat. De eenheid, onder meer uitgerust met vier Fuchs-pantservoertuigen die functioneerden als peilstations, koos veelvuldig positie op het nabij Sisava gelegen relayeerstation RoA, maar werkte ook op andere locaties in het Nederlandse bataljonsvak en soms ook daarbuiten. De EOV-compagnie werd op 12 januari 1998 teruggetrokken. Op 1 september 1998 werd opnieuw een Eov-compagnie (14 militairen) operationeel gesteld, ditmaal ter ondersteuning van de sectie inlichtingen en operatiën van het Britse divisiehoofdkwartier. De EOV-compagnie werd per I juli 2000 opgenomen in het verbindingsondersteuningsbataljon.

Commandanten I(NL)Eov-compagnie SFOR
kap J. Haan (23 februari 1997 - I augustus 1997)
kap R.C.G. Daniëls (I augustus 1997 -12 januari 1998)
kap J.N.A. van der Voort (I september 1998 - 8 maart 1999)
kap L.F. Zwanenburg (8 maart 1999 - 25 augustUs 1999)
kap M.A. Scholten (25 augustus 1999 -23 februari 2000)
kap R.C.M. van der Heijden (23 februari 2000 -1juli 2000)


Het AH-64 Apache-helikopterdetachement SFOR

De KLU stuurde op Amerikaans verzoek een detachement van zeven militairen en
twee AH-64A Apache-gevechtshelikopters van 301 Squadron naar Tuzla, vanwaar zij
de Amerikaanse operaties in de MND North gingen ondersteunen. De helikopters
waren vanaf 17 juni 1998 operationeel op Camp Comanche ten westen van Tuzla. Het helikopterdetachement beëindigde op 15 september 1999 de werkzaamheden.

Commandanten Apache-detachement SFOR
kap.vl. E. Hermans (17 juni 1998 - 13 september 1998)
kap.vl. J.J. Koedijk (13 september 1998 -13 december 1998)
maj.vl. C. van Tarrwijk (13 december 1998 - 13 maart 1999)
maj.vl. R. Adang (13 maart 1999 -15 juni 1999)
maj.vl. O. Eichelsheim (15 juni 1999 -15 september 1999)


1(NL)NSE SFOR

De uitbreiding van de Nederlandse bijdrage met een verbindingseenheid en stafpersoneel betekende een extra logistieke last voor het gemechaniseerde bataljon. Dit was reden voor het Ministerie van Defensie om per I juni 2000 de logistieke ondersteuning van alle Nederlandse militairen in voormalig Joegoslavië bij een aparte eenheid - I(NL)NSE SFOR - onder te brengen. De eerste rotatie van het National Support Element (NSE)stond onder bevel van luitenant-kolonel J.CM. Lamerichs en was opgebouwd uit een staf, staf- en verzorgingscompagnie, een bevoorradingscompagnie, een herstelcompagnie en een POD-peloton (totaal 312 militairen). De Nederlandse militairen die werkzaam waren bij het hoofdkwartier van SFOR,UNMIBHen ECMM (totaal 126 militairen) werden administratief ingedeeld bij het NSE.

Commandant 1I(NL)NSE SP~R
lkol J.C.M. Lamerichs (1 juni 2000 - )


1 (NL)Vbdostbat

Het verbindingsondersteuningsbataljon (Vbdostbat) verzorgde vanaf 30 augustus 2000 de verbindingen voor het hoofdkwartier van de MND South-West. Het bataljon maakte daarbij gebruik van een modern satellietcommunicatiesysteem dat al door Groot-Brittannië was aangeschaft. Het bataljon, onder bevel van luitenant-kolonel G.J.T.W van Oirschot, was opgebouwd uit een staf, staf- en verzorgingscompagnie, een verbindingscompagnie en het EOV-detachement (totaal 135 militairen). De militairen werden geplaatst op elflocaties in Bosnië-Herzegovina en Kroatië. Naast Banja Luka waren dat onder meer de staven van de battlegroups,de helikoptereenheid in Split en het schietterrein in Glamoc. De Nederlandse militairen die werkzaam waren bij het divisiehoofdkwartier, het geneeskundig detachement in Sipovo en het KCT detachement werden administratief bij het bataljon ingedeeld (totaal 100 militairen).

Commandanten 1I(NL)Vbdostbat
lkol G.].T.W van Oirschor (1 juli 2000 - heden)

Bron: Boek Van Korea tot Kosovo
Foto's: Nederlands Instituut voor Militaire Historie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deelnemende landen: 35
             
 
Albanië
 
Argentinië
 
Australië
 
België
 
Bulgarije
 
Canada
 
             
 
Denemarken
 
Duitsland
 
Egypte
 
Estland
 
Finland
 
Frankrijk
 
             
 
Griekenland
 
Groot Brittanië
 
Hongarije
 
Ierland
 
Italië
 
Jordanië
 
             
 
Letland
 
Lithouwen
 
Luxemburg
 
Maleisië
 
Marokko
 
Nederland
 
             
 
Nieuw Zeeland
 
Noorwegen
 
Oekraïne
 
Oostenrijk
 
Portugal
 
Roemenië
 
               
 
Rusland
 
Spanje
 
Tsjechië
 
Verenigde Staten
 
Zweden
 
 

 

   
 
  De commandant van de Multinational Division Southwest, generaal-majoor J.A. van Diepenbrugge, in gesprek met enkele Tsjechische militairen (Foto: NIMH).  

Brigadegeneraal H.F. Coopmans steekt de helpende hand toe tijdens een bezoek aan het C-team in Knesovo, eind april 1994 (Foto: NIMH).

 

 

   
 
 

Het bataljonshoofdkwartier in Sisava, eind juni 1998. Naast het oude hotel de door de Nederlandse genisten gebouwde vleugel (Foto: NIMH/R.J.A. van Gils).

 

 

 
De commandant van de MND South-West, generaal-majoor E.J. Webb - Carter (midden), in Sisava voor de herdenkingsdienst van het YPR-ongeval op 11 februari 1997. Temidden van Nederlandse militairen ontmoet hij enkele vertegenwoordigers van een van de voormalige strijdende partijen (links) (Foto: NIMH).
 

 

   
 
 

Huzaar 1 N.C.W. Jansen en wachtmeester 1 R. Itsch delen begin 2000 in het kader van SFOR Information Campaign het tijdschrift Mostovi aan de bevolking uit (Foto: NIMH).

 

Twee militairen van 11(NL)Mechbat Regmiment Huzaren van Sytzama controleren de MAG-mitrailleur van hun Leopard II-tank (Foto: NIMH).

 

 

   
 
  Nederlandse militairen namen van mei tot september 2001 de bewaking van wapenopslagplaats WH 232 over van de Boschnische Kroaten. SFOR probeerde hiermee te voorkomen dat Kroaten die het Dayton-akkoord vijandig waren gezind, naar de wapens zouden grijpen (Foto NIMH/D. Michielsen).  

Een Alouette III van het Nederlandse helikopterdetachement in het Boschnische stadje Santici (eind maart 1996) (Foto NIMH).

 

 

 

 

 

Een Cougar en een Chinook-helikopter vliegen eind december 2001 boven een besneeuwd Bosnisch landschap (Foto: NIMH).

 

 
 
     
Oud en nieuw gaan samen. Een militair van het Regiment van Heutz anno 1999 bij de toegangspoort van Base Nudea (genoemd naar een voorpost van het NDVN in de Korea-oorlog waarom hevig werd gevochten) in Novi Travik (Foto: NIMH).