Geschiedenis
Angola was al sinds het einde van de 15e eeuw Portugees koloniaal
bezit. Het militaire bewind dat na de Anjerrevolutie in april
1975 aan de macht kwam in Portugal wilde de koloniale bezittingen
zo snel mogelijk afstoten. De Angolese bevrijdingsbewegingen MPLA,
UNITA en FNLA bleken echter niet in staat gezamenlijk een overgangsregering
te vormen. Elke beweging probeerde vervolgens met geweld de macht
te grijpen. Het startschot voor een burgeroorlog was daarmee gegeven.
De Portugezen besloten de macht op 11 november 1975 over te dragen
aan de MPLA, de partij die de hoofdstad Luanda in handen had.
In de tien jaren die volgden werd, de door de Sovjetunie en Cuba
gesteunde, MPLA regering door een groot aantal landen erkend,
maar UNITA bleef zich in het zuiden met Zuid-Afrikaanse hulp verzetten.
In 1988 sloten Angola, Zuid-Afrika en Cuba het akkoord van Brazzaville
over terugtrekking van de Zuid-Afrikaanse en de Cubaanse troepen
uit Angola en Namibië (zie hiervoor de UNTAG-missie). De
United Nations Angola Verification Mission I (UNAVEM I) zag toe
op de terugtrekking van de Cubanen uit Angola.
De burgeroorlog duurde echter voort. Onderhandelingen tussen de
MPLA-regering en UNITA resulteerden op 31 mei 1991 in het akkoord
van Bicesse. Daarin werd, naast een wapenstilstand en de invoering
van een markteconomie en een meerpartijenstelsel overeengekomen
dat een aanzienlijk deel van de MPLA- en UNITA-strijders zou worden
gekantonneerd en ontwapend, terwijl het resterende deel de basis
moest vormen voor een nationaal Angolees leger (FAA). UNITA wenste
bij de uitvoering van het akkoord verregaande bemoeienis van de
VN. De MPLA was hier pertinent tegen. Het compromis was dat de
MPLA en UNITA via gezamenlijke commissies, waarin vertegenwoordigers
van beide partijen zitting hadden, toezicht zouden houden op de
naleving van het akkoord. De commissies controleerden tevens de
Angolese politie. De VN zouden slechts optreden als verificateur
van de gezamenlijke commissies.
Het VN-mandaat en de taken van UNAVEM II
Vooruitlopend op de ratificatie van het akkoord van Bicesse toonde
de Veiligheidsraad zich in resolutie 696 van 30 mei 1991 bereid
de uitvoering ervan te ondersteunen. De resolutie mandateerde
de vervolgmissie UNAVEM II, onder meer bestaande uit 350 militaire
waarnemers en 90 politiewaarnemers gedurende zeventien maanden.
De taken van UNAVEM II waren beperkt. Ze betroffen slechts deelaspecten
van het akkoord van Bicesse: de VN hielden alleen toezicht op
de gezamenlijke commissies die de wapenstilstand, de kantonnering,
de ontwapening en de Angolese politie controleerden. De VN hadden
weinig of geen invloed op de wijze waarop de partijen het vredesakkoord
uitvoerden en het tempo waarin dit gebeurde.
Het verloop van de operatie en het Nederlandse aandeel in UNAVEM
II
De Nederlandse regering besloot op 31 mei 1991, op verzoek van
secretaris-generaal Boutros-Boutros-Ghali, deel te nemen aan UNAVEM-II.
Nederland zegde tien militairen van de Koninklijke Landmacht en
vijf van de Koninklijke Marine toe, die als militaire waarnemer
werden ingezet. Een week later breidde de regering dit aanbod
uit met tien leden van de Koninklijke Marechaussee, die als politiewaarnemer
optraden.
Het oorspronkelijke UNAVEM-ontplooiingsplan ging ervan uit dat
al het VN-personeel op 15 juni 1991 in Angola zou zijn zodat de
missie op 30 juni operationeel kon worden. De eerste groep van
vijf Nederlandse militaire waarnemers vertrok echter pas op 15
juli 1991. De overige negentien Nederlanders volgden op 19 september.
Oorzaak van deze vertraging was dat de ‘chief military observer’
van UNAVEM nog niet voldoende financiële middelen had om
alle waarnemers in één keer te ontvangen. De militaire
waarnemers zouden in groepen van vijf in eerste instantie toezien
op de gezamenlijke commissies die de kantonnering van alle MPLA-
en UNITA-militairen in vijftig zogeheten ‘assembly areas’
moesten controleren. Eenmaal gecontroleerd zou ontwapening volgen
zo was de bedoeling. Vervolgens zou een deel van de militairen
naar huis worden gestuurd, terwijl de resterende militairen de
basis voor een nieuw nationaal Angolees leger moesten gaan vormen.
De waarnemers zagen daarnaast toe op de handhaving van het staakt-het-vuren.
Daartoe werden in de meest ontvlambare gebieden 54 ‘critical
point’ aangewezen, waar telkens twee waarnemers werden geplaatst.
22 Van deze punten vielen min of meer samen met de verzamelgebieden.
De De UNAVEM-leiding plaatste de Nederlanders verspreid over het
land. UNAVEM maakte onderscheid tussen zogenoemde A-, B-, en C-lokaties.
Op een A-lokatie was het naar omstandigheden redelijk toeven.
De C-lokaties in het binnenland daarentegen stonden bekend als
bijzonder primitief en moesten bijvoorbeeld uit de lucht worden
bevoorraad. Eind 1991 arriveerden de eerste ‘weather havens’
. Deze verblijven waren ingericht naar westerse maatstaven. Het
hoofdkwartier constateerde desondanks dat een langdurig verblijf
onder primitieve omstandigheden het moreel van de waarnemers aantastte.
Daarom werden zij geregeld geroteerd, al ging daarmee wel kostbare
ervaring en kennis van de lokale verhoudingen verloren.
De politiewaarnemers verbleven over het algemeen op relatief goede
locaties. Zij waren namelijk gebonden aan de achttien provinciale
hoofdsteden, waar de regionale politiehoofdkwartieren zich bevonden.
De politiewaarnemers moesten de gezamenlijke Angolese waarnemersgroepen
begeleiden en controleren bij hun toezicht op de neutraliteit
van de Angolese politie. Het staakt het vuren hield stand tot
en met de verkiezingen van 29 en 30 september 19092. De kantonnering,
ontwapening en demobilisatie van de troepen was ondertussen minder
voorspoedig verlopen. Soms wachtten de gekantonneerde troepen
maanden achtereen in een kamp op de komende mobilisatie. Zei eisten
voeding en kleding voor zichzelf maar ook voorhun buiten het lamp
verblijvende vrouwen en kinderen. Het lange wachten en de gebrekkige
logistieke verzorging deden hen vaak de wapens weer oppakken.
Hoewel niet alle troepen waren gekantonneerd, werd in maart 1992
toch begonnen met de demobilisatie. Dit ging niet probleemloos.
De regeringsteams die de te demobiliseren soldaten moesten voorzien
van persoonsbewijzen, geld en kleding kwamen soms niet opdagen
of hadden onvoldoende geld bij zich. De VN bleken vaak niet in
staat het luchttransport op tijd te regelen. In september 1992
was nog niet de helft van alle troepen gedemobiliseerd. De registratie
van stemgerechtigden verliep in de tussentijd bijzonder voorspoedig,
terwijl zich tijdens de verkiezingscampagne geen noemenswaardige
incidenten voordeden. Veel militaire en politiewaarnemers kregen
een spoedcursus tot verkiezingswaarnemers. Zij zagen samen met
enkele honderden internationale civiele verkiezingswaarnemers
toe op een juist verloop van de presidentsverkiezingen en de verkiezingen
van de wetgevende vergadering van 29 en 30 september 1992. De
verkiezingen werden gewonnen door de MPLA. UNITA beschuldigde
de MPLA echter van verkiezjngsfraude, legde de uitslag naast zich
neer en groef de strijdbijl weer op. Veel waarnemersteams kwamen
letterlijk onder vuur te liggen.
Het hele Nederlandse waarnemerscontingent was inmiddels tweemaal
geroteerd. Het aantal marechaussees was op verzoek van de VN in
juni 1992 van tien tot twaalf en eind 1992 tot dertien personen
uitgebreid. Het totale aantal politiewaarnemers van UNAVEM steeg
overigens van 90 naar 126. Het aantal landmachtmilitairen in Angola
klom in de periode tot december1992 geleidelijk van tien naar
veertien, terwijl de marine na december 1992 onzeker omdat het
lang onduidelijk was of de Veiligheidsraad het mandaat van UNAVEM
zou verlengen. De militairen van deze rotatie kwamen terecht in
een situatie die allengs verder verslechterde. In januari 1993
ontruimde UNAVEM vanwege het geweld 45 VN-locaties en trok de
bijbehorende waarnemers terug naar Luanda. Pogingen van de VN
om door onderhandelingen het vredesproces te redden mislukten.
De VN brachten daarom de omvang van UNAVEM II terug tot 75 militaire
en 25 politiewaarnemers. Na een verblijf van slechts twee maanden
repatrieerden 14 van de 27 Nederlanders. Luitenant-kolonel Leen
Noordsij was als personeelsofficier van het UNAVEM-hoofdkwartier
nauw betrokken bij de totstandkoming en de uitvoering van dit
inkrimpingsbesluit betrokken. Enkele maanden later kromp Nederland
zijn contingent nog verder in: de overgebleven 13 waarnemers werden
in juli 1993 vervangen door 2 KL-militairen en 2 marechaussees.
Deze situatie bleef tot 3 januari 1995 ongewijzigd. UNAVEM-II
trok zich in vijf steden aan de kust terug.
Het verloop van de operatie en het Nederlandse aandeel
in UNAVEM-II
UNITA en de MPLA toonden zich in november 1993 bereid weer aan
de onderhandelingen aan te schuiven. Beide partijen ondertekenden
op 20 november 1994 het protocol van Lusaka.Dit protocol vertoonde
grote gelijkenis met het vredesakkoord van Bicesse. De VN hadden
echter een grotere vinger in de pap. Beide partijen stemden in
met een nieuwe en omvangrijker VN-operatie in Angola, UNAVEM III.
Het leeuwendeel van UNAVEM III zou bestaan uit zo’n 7.000
infanteristen. Tot de oprichting van deze vredesmacht, ter ondersteuning
van het akkoord van Bicesse, besloot de Veiligheidsraad formeel
op 8 februari 1995 in resolutie 976. UNAVEM III zou direct van
start gaan, zij het dat de infanterie-eenheden zich pas zouden
ontplooien nadat de partijen aan een aantal voorwaarden hadden
voldaan. De waarnemers van UNAVEM III zagen tot die tijd toe op
de uitvoering van de afspraken tussen de MPLA en UNITA. Deze waarnemers
waren afkomstig van UNAVEM II, dat zich direct na het ingaan van
het bestand weer had ontplooid in de provinciehoofdsteden. De
sterkte was daartoe ook opgevoerd.. Zo arriveerden in januari
1995 twintig Nederlandse militaire en politiewaarnemers in Angola.
Het aantal waarnemers steeg in de periode tot 1 maart tot 418
personen verdeeld over 39 locaties. De 24 Nederlanders kregen
op 7 maart 1995 versterking van een militaire en een politiewaarnemer.
Het aantal Nederlandse waarnemers liep echter tussen maart 1995
en augustus 1996 geleidelijk terug van 26 naar 20 om vervolgens
in januari 1997 weer te stijgen tot 26. Het aandeel van de marechaussee
schommelde in deze periode tussen 8 en 10 personen. Door een ongeval
overleed op 1 februari 1997 wachtmeester I Fred Nieuman (KMar).
Tijdens het zwemmen werd hij door een krokodil gegrepen.
De uitvoering van het Lusaka-protocol liep grote vertraging op.
Met name UNITA toonde zich huiverig om grote aantallen troepen
te demobiliseren. De leider van UNITA, Jonas Savimbi, voelde er
daarnaast weinig voor zitting te nemen in een regering van nationale
eenheid. Het broze bestand sneuvelde dan ook weer in mei 1997.
Daaraan droeg ook de vluchtelingenstroom bij uit het buurland
Zaïre (Congo), die deels bestond uit voormalige militairen
van het Zaïrese regeringsleger die Savimbi hun diensten aanboden.
Verder weigerde UNITA afstand te doen van haar belangen in de
diamantrijke gebieden in de noordoostelijke provincies, waarmee
UNITA haar oorlogsinspanningen financierde. Het mandaat van UNAVEM
III liep in juni 1997 op zijn eind. De Veiligheidsraad besloot
als opvolger van UNAVEM III de de United Nations Observer Missionh
in Angola (UNOMA) in het leven te roepen. De Nederlandse regering
besloot hier niet aan deel te nemen. De laatste Nederlandse waarnemers
keerden op 5 juli 1997 terug in eigen land.
Op 21 februari 2002 werd de leider van UNITA gedood. Jonas Savimbi
werd door 15 geweerkogels getroffen waarvan twee in het hoofd.
Sindsdien bleef er van UNITA ook niet veel meer over en kreeg
het verwoeste Angola eindelijk rust.