UNITED NATIONS INTERIM FORCE IN LEBANON

(UNIFIL)

 

       
 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

LIBANON

United Nations Interim Force in Lebanon (UNIFIL)


Duur: 25 februari 1979 - 6 november 1985
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Landmacht, Koninklijke Marechaussee
Aantal militairen: 9.084
Dodelijke slachtoffers: 9


Achtergronden

In 1975 brak in Libanon, dat ooit vanwege zijn rijkdom als ‘het Zwitserland van het Midden-Oosten’ bekend stond, een burgeroorlog uit. Die oorlog was het resultaat van interne spanningen en conflicten. De moslimbevolking was ontevreden over de sociaal-economisch bevoorrechte positie van de maronitisch-christelijke elite. Er bestond bovendien veel verzet tegen de strakke religieuze verzuiling in de Libanese maatschappij en in het politieke bestel. De maronieten ten slotte waren beducht voor de zich langzamerhand als een ‘staat in een staat’ gedragende Palestijnse (gewapende) groeperingen. Na een jaar oorlog had het Libanese overheidsapparaat volledig opgehouden te bestaan. Onder druk van de Arabische Liga kwam er in oktober 1976 een voorlopig einde aan de burgeroorlog in Libanon. Een merendeels uit Syrische troepen bestaande Arabische Afschrikkingsmacht moest de bewegingsvrijheid van de Palestine Liberation Organization (PLO) beperken en haar onderwerpen aan de Libanese wetten. Israël dreigde echter te zullen ingrijpen als de Syrische troepen een van oost naar west lopende denkbeeldige lijn ter hoogte van de havenstad Sidon zouden overschrijden. Hierdoor was Syrië niet in staat het gezag van de Libanese regering in het zuiden van het land te herstellen. Hier kwamen de spanningen tussen de door Israël gesteunde christelijke milities (maronieten) enerzijds en de PLO, moslimfundamentalistische en linkse groeperingen anderzijds regelmatig tot uitbarsting. Het gezagsvacuüm stelde de PLO in staat vanuit haar bases in Zuid-Libanon aanslagen op Israëlisch grondgebied uit te voeren. Een bijzonder bloedige aanval op 11 maart 1978 was voor Israël aanleiding in de nacht van 14 op 15 maart het Libanese grondgebied tot aan de rivier de Litani te bezetten.


Het VN-mandaat en het verloop van de missie

In reactie op deze bezetting tekende de Libanese regering protest aan bij de Veiligheidsraad. De raad nam vervolgens op 19 maart resolutie 425 aan, die Israël opriep zich uit Libanon terug te trekken. De vredesmacht UNIFIL moest toezien op de aftocht van de Israëlische troepen uit Libanon, de internationale vrede en veiligheid in het grensgebied herstellen en bijstand geven aan de Libanese regering bij het herwinnen van haar gezag in Zuid-Libanon. Diezelfde dag nog schreef secretaris-generaal Kurt Waldheim in opdracht van de raad een rapport waarin hij aangaf hoe het besluit tot oprichting van UNIFIL diende te worden geïmplementeerd. De raad stemde met resolutie 426 in met de strekking van het rapport. Ten aanzien van de rules of engagement gold dat de vredesmacht alleen geweld mocht gebruiken
voor zelfverdediging en als de uitvoering van het mandaat daadwerkelijk in gevaar kwam. UNIFIL diende zich te onthouden van inmenging in binnenlandse aangelegenheden. De raad stelde de omvang van UNIFIL in eerste instantie vast op 4.000 militairen, twee weken later stemde de Veiligheidsraad in met een plafond van 6.000. De UNTSO-post in de zuidelijk kustplaats Naqoura werd het hoofdkwartier van UNIFIL. Inmiddels hadden Frankrijk, Nepal en Noorwegen troepen toegezegd en zou de ontplooiing van Nigeriaanse en Senegalese eenheden snel volgen. Israël vormde echter de enclave van de christelijke krijgsheer Haddad om tot een extra territoriale buffer, waar Israëlische militairen op beperkte schaal posities innamen. In deze circa tien kilometer brede strook langs de Israëlische noordgrens werden – op enkele VN-posten na – geen UNIFIL’ers toegelaten. Na de Israëlische inval in juni 1982 paste de Veiligheidsraad door middel van resolutie 511 het mandaat van UNIFIL aan de gewijzigde omstandigheden aan. De UNIFIL-troepen moesten hun posities blijven bemannen tenzij hun eigen veiligheid ernstig gevaar liep. Ze dienden zich te concentreren op de bescherming van de bevolking en op humanitaire hulpverlening aan de tienduizenden Libanese en Palestijnse vluchtelingen, die na de Israëlische aanval naar het relatief veilige UNIFIL-gebied waren gevlucht.

   

Het Nederlandse aandeel: Dutchbatt en Dutchcoy

Secretaris-generaal Kurt Waldheim verzocht de Nederlandse regering op 18 januari 1979 formeel om een pantserinfanteriebataljon voor UNIFIL. De VN deden dit verzoek, omdat Iran en Frankrijk hun UNIFIL-bataljons wilden terugtrekken. De ministerraad ging op 19 januari 1979 akkoord. Het bataljon zou in eerste instantie voor de duur van één jaar worden uitgezonden (Dutchbatt, zie onder). Defensie wees het sinds 1965 voor VN-taken beschikbare 44 Pantserinfanteriebataljon ‘Johan Willem Friso’ uit Zuidlaren aan. De ministerraad besloot op 20 juni 1983 de bijdrage aan UNIFIL per 19 oktober 1983 te beëindigen, omdat UNIFIL – zeker na de Israëlische invasie van het voorgaande jaar – zijn taken niet naar behoren kon uitvoeren. Ook het gevaar van botsingen met Israëlische militairen en door Israël bewapende milities werd te groot geacht. Onder zware internationale druk van de Verenigde Naties, een aantal Arabische landen en met name de Amerikanen, kwam de ministerraad op het laatste moment terug op zijn beslissing UNIFIL de rug toe te keren. De Nederlandse regering handhaafde alsnog een compagnie (Dutch Infantry Company: Dutchcoy) in Libanon. Dutchcoy vervulde op kleinere schaal dezelfde taken als Dutchbatt. De Nederlandse regering besloot op 4 oktober 1985 alsnog het Nederlandse aandeel in UNIFIL volledig terug te trekken. Dutchcoy droeg op 17 oktober 1985 haar verantwoordelijkheden over aan Nepbatt (Nepal) en Fijibatt (Fiji). In januari 1986 werd Dutchbatt voor zijn inspanningen beloond met de Wateler-vredesprijs 1985 van de Carnegie-stichting. In maart 1981 ontving Dutchbatt al de Prins Mauritsmedaille van de Koninklijke Nederlandse Vereniging ‘Ons Leger’, terwijl het Bronzen Schild van de bevelhebber der landstrijdkrachten op 21 oktober 1983. De organisatie en structuur
Het Nederlandse bataljon dat in Libanon ontplooide, was opgebouwd uit een staf, een staf- en verzorgingscompagnie (204 personen), een pantserondersteuningscompagnie (141 personen) en twee pantserinfanteriecompagnieën (elk 142 personen). Omdat het bataljon in Libanon zelfstandig moest kunnen optreden, voegde de Koninklijke Landmacht (KL) een nieuw opgerichte aanvullingsdetachementencompagnie (Delta-compagnie geheten) toe (203 personen). In deze compagnie werden naast een staf, een brigade van de Koninklijke Marechaussee en een geneeskundig peloton ook een verzorgingspeloton, een geniepeloton en een algemenedienstenpeloton opgenomen. De twee pantserinfanteriecompagnieën van Dutchbatt, de Alpha- en de Charlie-compagnie, waren uitgerust met pantserwielvoertuigen van het type DAF YP 408. Op dit voertuig, dat tien man kon transporteren, was een zware mitrailleur .50 gemonteerd. Als persoonlijke wapens dienden het geweer FAL en de pistoolmitrailleur UZI; bovendien beschikten de infanteristen per groep over een lichte mitrailleur MAG en een licht antitankwapen, de Carl Gustav-terugstootloze vuurmond (tlv). Ook de Paostcie had de beschikking over de YP 408, zij het dat bij deze eenheid de voertuigen vooral bestemd waren om de zware wapens en het bijbehorend personeel te vervoeren. De compagnie telde twee mortierpelotons, met elk drie 120 mm mortieren, en een antitankpeloton, uitgerust met zes op YP’s geplaatste TOW-draadgeleide raketten. Aanvankelijk bedroeg de totale sterkte, inclusief het Nederlands personeel bij het UNIFIL-hoofdkwartier, 832 personen. De omvang werd na december 1979 tot 818 militairen teruggebracht. Een bijzondere loot aan de stam van Dutchbatt was vanaf 18 april 1979 een peloton van het Libanese regeringsleger. Deze eenheid stond onder operationeel bevel van A-compagnie en was samen met de compagniesstaf gelegerd in en om het plaatsje Yatar. Zoals gebruikelijk bij een VN-operatie had elk land dat een substantieel aantal troepen leverde het recht enkele staffuncties in het hoofdkwartier van de vredesmacht te vullen. Nederland leverde permanent zeven stafofficieren voor het hoofdkwartier in Naqoura. De hoogste Nederlandse militair bij de UNIFIL-staf, in dit geval het hoofd operatiën, was tevens commandant van de Nederlandse troepen. Na herhaald aandringen van de secretaris-generaal besloot het Ministerie van Defensie tevens enkele Dutchbatt-militairen bij het hoofdkwartier te plaatsen. Het betrof een logistiek officier, zes marechaussees voor de MP-compagnie (Militaire Politie) van UNIFIL en zes militairen van de verbindingsdienst. Nederland en Noorwegen zouden, zo was na Nederlands aandringen overeengekomen, vanaf februari 1982 afwisselend het hoofd operatiën en de plaatsvervangend commandant van UNIFIL leveren. De vermindering van de Nederlandse troepenbijdrage in 1983 betekende echter dat Nederland slechts eenmaal voor de functie van plaatsvervangend commandant in aanmerking kwam (brigade-generaal M.G. Woerlee). Na de inkrimping van 1983 leverde Nederland aan de staf van UNIFIL nog een luitenant-kolonel als plaatsvervangend hoofd operatiën UNIFIL, een majoor, een kapitein en twee korporaals. Nog voor Dutchbatt in maart 1979 de gebiedsverantwoordelijkheid van het Franse bataljon goed en wel had overgenomen, constateerde de bataljonsstaf reeds dat er sprake was van een teveel aan verzorgend personeel en een tekort aan infanteristen, waardoor de eerste categorie personeel ook voor algemene infanterietaken moest worden ingezet. In de plaats van de staf- en verzorgingscompagnie en de Delta-compagnie kwamen een stafcompagnie (150 personen) en een verzorgingscompagnie (184 personen). In de stafcompagnie, die de locatie van de Delta-compagnie in al-Yatoun overnam, zaten de pelotons die de operationele taak direct steunden, zoals het verbindingspeloton, het geniepeloton en het nieuwe stafwachtpeloton. De laatste was belast met de bewaking van de diverse locaties van de bataljonsstaf, die met het personeel van het voormalig peloton ‘algemene diensten’ was uitgebreid. In de verzorgingscompagnie, die in Haris was gelegerd, waren de logistieke eenheden ondergebracht. Een deel van de vrijgekomen verzorgende functies werd omgezet in extra infanteriefuncties. De landmacht verdeelde deze extra ‘voetsoldaten’ over de twee pantserinfanteriecompagnieën (elk uitgebreid tot 150 personen) en bovenal de pantserondersteuningscompagnie (uitgebreid tot 178 personen). Die laatste kreeg er een infanteriepeloton en het verkenningspeloton bij. Pas eind 1982 zou de organisatiestructuur van Dutchbatt opnieuw ter discussie worden gesteld. Tot die tijd was Dutchbatt – in het verlengde van zijn NAVO-taak – in hoofdlijnen georganiseerd als een zelfstandig pantserinfanteriebataljon bestemd voor mobiel optreden tegen gepantserde eenheden. Naarmate de deelname langer duurde, werd het voor Defensie en met name voor de KL van meer belang een structurele oplossing te vinden voor de problemen van operationele, logistieke en personele aard die de UNIFIL-taak met zich meebracht. Besloten werd het gros van het zware materieel (YP, TOW en mortieren) af te stoten. Toen de Nederlandse regering in juni 1983 het besluit nam Dutchbatt uit UNIFIL terug te trekken, werd de uitvoering van de afslankingsplannen stopgezet. Omdat ook Dutchcoy een zelfstandig opererende eenheid moest zijn, breidde de KL de logistieke component van de compagnie uit, wat de totale sterkte van de eenheid op 155 bracht, onder wie vier marechaussees voor de militaire politiedienst. Aan de laatste rotatie van Dutchcoy werd nog, als onderdeel van het verzorgingspeloton, een genieploeg van tien personen toegevoegd om de werkzaamheden aan de posten sneller en efficiënter te kunnen klaren. De ontplooiing Het eerste bataljon, onder commando van luitenant-kolonel E.H. Lensink, nam op 14 maart 1979 in Libanon de taken over van het Franse VN-bataljon dat door de regering in Parijs werd teruggetrokken. Een verkenningsdetachement van acht personen onder leiding van luitenant-kolonel T. Hovenier verbleef van 25 tot 29 januari in Libanon. Enkele weken later, op 25 februari 1979, vertrok een vijf man sterk voordetachement, twee dagen later gevolgd door 75 kwartiermakers. Het gebied waarvoor Dutchbatt verantwoordelijk was, was het grootste en wellicht lastigst te controleren bataljonsvak van heel UNIFIL. Het strekte zich vanaf de kust zo’n vijftien kilometer landinwaarts uit, was nergens dieper dan circa acht kilometer en grensde aan de noordkant aan de bataljons van Fiji (Fijibatt) en Senegal (Senbatt), aan de oostkant aan het Ierse bataljon (Irishbatt) en aan de zuidkant aan de DFF-enclave. Aan de kust lag een smalle vruchtbare strook met veel sinaasappelplantages. De rest van het gebied, dat overwegend heuvelachtig was, werd door diepe drooggevallen rivierbeddingen (wadi’s) doorsneden. De diepste en langste wadi, de wadi an-Nafkhah, deelde het gebied feitelijk in tweeën. Het inzetgebied van Dutchbatt telde ongeveer 32.000 inwoners. De meesten van hen waren arme
sjiietische moslims. Alle 22 dorpen in het gebied hadden oorlogsschade opgelopen, sommige waren zelfs voor meer dan de helft vernield. Ook de wegen, het elektriciteitsnet en de watervoorziening waren zwaar getroffen. Het gebied kende in politiek-militair opzicht een driedeling. In het noorden lagen de Palestijnse steunpunten en in het zuiden de christelijke enclaves, terwijl daartussen een stuk niemandsland lag. Het domein van Dutchbatt werd door slechts twee voor wielvoertuigen redelijk begaanbare wegen ontsloten. De eerste was de kustweg, die van Beiroet langs de stad Tyrus door het gebied van de Charlie-compagnie en via roadblock 7-1A naar Naqoura en de Israëlische grenspost Rosh Haniqra liep. De tweede was de weg van as-Siddiqin naar Haris, die in het westen via Qana (in het vak van de Fiji’s) met de kustweg in verbinding stond en via Tibnin in het Ierse bataljonsvak verder naar het oosten voerde. De enige andere doorgaande route was de in aanbouw zijnde weg van Zibqin naar de kust. De weg kwam pas in 1982 gereed. Elk van de vier Nederlandse compagnieën was voor een deel van de Dutchbatt-zone verantwoordelijk. Het gebied ten westen van de wadi an-Nafkhah was toegewezen aan C-compagnie, één van de twee pantserinfanteriecompagnieën, die haar commandopost in het dorp Majdal Zun vestigde. C-compagnie bemande als enige enkele ‘bovenposten’ in de enclave van majoor Haddad. De overige onderdelen van Dutchbatt lagen ten oosten van de wadi an-Nafkhah. De stafcompagnie beheerde, als opvolger van de staf- en verzorgingscompagnie, een kleine sector rond Haris, de locatie van het hoofdkwartier van Dutchbatt. De rest van het gebied was gelijkelijk verdeeld tussen de Alpha-compagnie in het zuiden en de Paostcie in het noorden. Dutchbatt moest door de grote omvang en slechte toegankelijkheid van het bataljonsvak bijzonder gedecentraliseerd optreden. Deze spreiding maakte de posten kwetsbaar, maar verhoogde tegelijk de doelmatigheid van het operationele optreden in het hele vak. Elk van de genoemde eenheden ontplooide zich in het toegewezen gebied door middel van observatieposten, in eerste instantie alleen op de hoogste punten in het terrein. De hoge ligging maakte dat er goed zichtcontact was tussen de posten, maar de controle en het zicht op de naderingsroutes door de lager gelegen wadi’s was gering. Al snel verplaatste de bataljonsleiding daarom een aantal posten naar de wadi’s. Aanvankelijk werkte Dutchbatt veel met patrouilles te voet om het gebied tussen de posten te bestrijken. Deze hadden echter ’s nachts niet altijd het gewenste effect, omdat het geluid dat ze produceerden waarschuwend werkte. Daarom bemanden de Dutchbatt-militairen in het vervolg ’s nachts luister- of waarnemingsposten. Bij elke post werd geruime tijd stilgehouden en waargenomen. Overdag werden zogenoemde sociale patrouilles gelopen om het contact met de bevolking te versterken. De locatie van de meeste posten bleef tot de terugtrekking van Dutchcoy vrijwel ongewijzigd. In een enkel geval kwam er, al naar gelang de vereisten, een post bij of werd een post opgeheven. Zo richtte Dutchbatt bijvoorbeeld op verzoek van de lokale bevolking een extra observatiepost in de IJzeren Driehoek in na de Israëlische inval van 6 juni 1982, terwijl post 7-20 in augustus 1983 werd opgeheven om personeel vrij te maken voor het bemannen van wegversperringen tussen Kafra en Yatar. Met ingang van januari 1983 trok Nigeria zijn infanteriebataljon terug uit UNIFIL. Dit leidde tot een herindeling van het UNIFIL-gebied, waardoor Dutchbatt er 7 km² terrein en enkele posten van Fijibatt bij kreeg. Dit nieuwe gebied, gelegen in het uiterste noordwesten van het Nederlandse bataljonsvak, werd aan de pantserondersteuningscompagnie toegewezen, die op haar beurt een deel van haar compagniesvak overdroeg aan A-compagnie. De laatste grote wijziging in de ontplooiing voltrok zich in november 1983, toen Dutchbatt door Dutchcoy werd opgevolgd. Dutchcoy nam het gebied over dat voorheen door C-compagnie was beheerd. De force commander verdeelde de rest van het voormalige Dutchbatt-gebied onder de bataljons uit Ierland en Fiji. Dutchcoy bemande dezelfde posten als C-compagnie. Zo bleef de commandopost in Majdal Zun, waar ook de onderhoudsgroep was geplaatst. Het verzorgingspeloton betrok de locatie van post 7-22. Begin 1984 werd vanwege de slechte bereikbaarheid in het regenseizoen ook dit peloton overgebracht naar Majdal Zun. Post 7-22 hield op te bestaan. De taken De primaire taak van Dutchbatt was het bezetten, bewaken en beveiligen van het toegewezen bataljonsvak. Dit moest worden bereikt door – vooral met observatieposten, roadblocks en patrouilles – infiltraties in de UNIFIL-zone te voorkomen van met name de Israel Defence Forces (IDF), majoor Haddads De Facto Forces (DFF) en de PLO. Alle hulpmiddelen die het bataljon bezat, werden daarbij ingezet: lichtmunitie voor de 120 mm mortieren, schaarkijkers, gevechtsveldbewakingsradar, zoeklichten en helderheidsversterkers. In het kader van de bewakingstaak probeerde Dutchbatt mogelijke infiltratieroutes, zoals de noord-zuid lopende Wadi an Nafkhah, af te sluiten. Het bemannen van enkele bovenposten in het gebied van majoor Haddad moest vooral de DFF afschrikken. Daarnaast onderhield Dutchbatt zo intensief mogelijke contacten met alle betrokken partijen en de lokale bevolking. Vanaf februari 1980 leverde Dutchbatt overigens ook nog bij toerbeurt een wachtdetachement van pelotonsgrootte voor de begeleiding van eventuele konvooien via de kustweg en voor de kazerne in Tyrus. UNIFIL beschikte niet over een organieke reserve, wel over een ad hoc samengestelde Force Mobile Reserve (FMR). Als mobiele en gepantserde eenheid leverde Dutchbatt steeds een belangrijke bijdrage aan de FMR. In de regel stelde Dutchbatt een pantserinfanteriepeloton en eventueel mortier- en antitankcapaciteit aan de FMR beschikbaar, terwijl het meestal ook de commandant leverde. Het Nederlandse bataljon was door zijn uitrusting bij uitstek geschikt om een potentiële ‘tegenstander’ te imponeren. Het zou echter onjuist zijn het Dutchbatt-optreden als zodanig te karakteriseren. Kenmerkend voor Dutchbatt en in feite geheel UNIFIL, zo niet alle klassieke VN-vredesoperaties, was juist om het dreigen met en het gebruik van geweld te voorkomen door soms eindeloos te onderhandelen. Desondanks maakte het hoofdkwartier in Naqoura regelmatig gebruik van de diensten van de FMR. Dutchbatt maakte bij een tweetal incidenten naam als onderdeel van de FMR. In de periode tussen de Israëlische invasies van maart 1978 en juni 1982 voerde de IDF diverse malen kleine militaire operaties in het gebied van UNIFIL uit. Zo ook op 9 mei 1979 bij het plaatsje Shaqra in het oostelijk deel van het Ierse bataljonsvak. De Israëliërs arriveerden hier met een gemechaniseerde strijdmacht ter sterkte van minimaal één bataljon teneinde PLO-sympathisanten op te sporen. De FMR, die bij Shaqra haar eerste grote opdracht uitvoerde, riep hen een halt toe. Chief operations officer J. Tjassens, die ter plaatse de leiding op zich nam, liet de Israelische tegenstrever door middel van een combinatie van praten en imponeergedrag de aftocht blazen. De FMR liet zich in april 1980 andermaal van haar beste kant zien, toen de DFF van majoor Haddad een observatiepost bij At Tiri, in het gebied van Irishbatt, probeerden te vestigen. Irishbatt verzette zich en omsingelde de indringers. Zware beschietingen van de DFF op de Ieren deden het UNIFIL-hoofdkwartier besluiten de FMR, onder commando van kapitein W.J.T.M. Jeurissen, naar At Tiri te dirigeren. De inzet van de draadgeleide antitankraket TOW overtuigde Haddads manschappen dat terugtrekken de beste optie was. Dit waren echter incidentele successen. UNIFIL was lang niet altijd in staat haar taak naar behoren uit te voeren. De machteloosheid van de vredeshandhavers was vooral navrant vanaf juni 1982, na de Israëlische inval in Libanon. De postbemanningen hadden vooraf instructies ontvangen om waar mogelijk de inval met vreedzame middelen te stoppen of te vertragen, bijvoorbeeld door de wegen te blokkeren. UNIFIL mocht in geen geval geweld gebruiken, behalve uit zelfverdediging. Vanaf juni 1982 moest UNIFIL in feite in door Israël bezet of gecontroleerd gebied opereren. De IDF trokken zich weinig meer aan van de VN-aanwezigheid. Dutchbatt maakte van de nood een deugd. De bataljonshulppost van Dutchbatt in Haris gaf extra medische hulp aan de lokale bevolking. Ook werden in de dorpen Dayr Amis, Mazra’at al-Mushrif en al-Bayyad, gelegen in de vroeger door de PLO beheerste IJzeren Driehoek, kleine poliklinieken gestart. Daarnaast verzorgde Dutchbatt al mobiele spreekuren in Kafra, Ya‘tar en Zibqin. De watervoorziening richtte zich vooral op Majdal Zoun, Kafra, de Dayr Amis Area en Ya‘tar. De ontstane vluchtelingencrisis was eind september weer grotendeels voorbij. Dutchbatt werd in de zomer en herfst van 1982 nog extra belast door de vorming van Task Force Cedar. In juli gaf Callaghan alle bataljons opdracht een zelfstandige compagnie gereed te houden voor deze nieuwe taakgroep, die mogelijk geroepen zou worden buiten het verantwoordelijkheidsgebied van UNIFIL taken op zich te nemen. De Nederlandse compagnie kon echter slechts na toestemming van de Nederlandse regering worden ingezet. Geen van de beoogde taken kwam uiteindelijk uit de verf. De Cedar-compagnie oefende echter nog elke maand, maar de Landmachtstaf beschouwde haar inzet vanaf oktober 1982 niet meer als urgent. Het bijgestelde operatieplan voor Dutchbatt van juli 1983 bevestigde de nieuwe verhoudingen: het bataljon mocht zich niet meer tegen de aanwezigheid van IDF-troepen verzetten. UNIFIL kon nog wel met enig succes tegen de door Israël gesteunde burgermilities en tegen Haddads DFF optreden.

Bataljonscommandanten Dutchbatt
lkol E.H. Lensink (maart 1979 - 16 november 1979)
lkol H.H. Dijcks (16 november 1979 - 15 mei 1980)
lkol J.M.H.M. Steenaert (15 mei 1980 - 20 november 1980)
lkol L.C. van den Heuvel (20 november 1980 - 21 mei 1981)
lkol E.P.B. Tomasso (21 mei 1981 - 19 november 1981)
lkol H.C. van Tol (19 november 1981 - 24 juni 1982)
lkol H.G.A. Geerlings (24 juni 1982 - 29 november 1982)
lkol G.B.M.A. Schenk (29 november 1982 - 26 mei 1983)
lkol J.C. Kosters (26 mei 1983 - 20 oktober 1983)

Compagniescommandanten Dutchcoy
maj J.J. Wisse (cdt-Dutch Stay Behind Force) (20 oktober 1983 - 16 november 1983)
maj F.M.A.J. Tummers (16 november 1983 - 23 april 1984)
maj T.F. Wetselaar (23 april 1984 - 24 oktober 1984)
maj C.B.P. Donia (24 oktober 1984 - 24 april 1985)
maj G.L.M. Pastoor (24 april 1985 - 24 oktober 1985)

Contingentscommandanten
kol J. Tjassens (25 februari 1979 - 9 december 1979)
kol B.C.M. van Genuchten (9 december 1979 - 26 april 1980)
kol J.C.A.C. de Vogel (26 april 1980 - 12 december 1980)
kol T. Hovenier (12 december 1980 - 25 oktober 1981)
bgen M.G. Woerlee (25 oktober 1981 - 14 november 1982)
kol J.J.J.M.M. Vos (14 november 1982 - 13 november 1983)
lkol T.H. Aalfs (13 november 1983 - 25 april 1984)
lkol C.J.P. Monteban (25 april 1984 - 3 maart 1985)
lkol G. van Gilst (3 maart 1985 - 6 november 1985)

Overledenen
kpl S. Boonstra (4 mei 1979)
sld K. van Rijn (21 oktober 1979)
sgt P.W. de Koning (9 november 1979)
sgt 1 G.A.C. Nieuwenhuis (6 september 1980)
kpl 1 G.J. van Barneveld (4 december 1980)
sld R.B. de Wolf (14 april 1983)
sgt T.A.B.F. Seebregts (6 juni 1983)
maj J.A. Schut (12 augustus 1983)
sld J.H. Hoiting (5 oktober 1983)

Bron: Nederlands Instituut voor Militaire Historie (incl. foto's)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deelnemende landen: 15
             
 
Canada
 
Fiji
 
Finland
 
Frankrijk
 
Ghana
 
Iran
 
             
 
Ierland
 
Italië
 
Nederland
 
Nigeria
 
Noorwegen
 
Polen
 
   

Senegal

 

 

Zweden

 

             
 
Nepal
 
 
 
 
 
 

 

   
 
  De eerste UNIFIL-vrijwilligers worden eind januari 1979 ingent op de Adolf van Nassaukazerne in Zuidlaren. (Foto NIMH)  
Force commander generaal-majoor E.A. Erskine begroet het eerste Nederlandse UNIFIL-detachement op het vliegveld Beirut, in aanwezigheid van tientallen Nederlandse journalisten. Geheel links (met bril) ambassadeur A.H. Croin. Aan de andere zijde van Erskine zit bataljonscommandant luitenant-kolonel E.H. Lensink. (Foto NIMH)
 

 

   
 
  Dutchbatt-personeel en Libanese regeringssoldaten controleren identiteitspapieren bij post 7-16, ten noordoosten van het bataljonshoofdkwartier in Haris. Linksboven is een gestileerde afbeelding zichtbaar van een steigerend paard, het embleem van 44 Pantserinfanteriebataljon. (Foto NIMH)  
Een delegatie van de Vaste Kamercommissie voor Defensie bezoekt medio april 1981 Dutchbatt. Kamerlid J.F. Wolff (CPN) kijkt door de schaarkijker naar de 'IJzeren Driehoek'. Links kapitein A. Menken (commandant pantserondersteuningscompagnie), rechts M. van der Stoel (PvdA) en griffier F.L.M.M. de Gou. (Foto NIMH)
 

 

   
 
  Juni 1982: operatie Peace for Galilee. Isralische M-48 tanks rukken Zuid-Libanon binnen, zonder zich veel van UNIFIL aan te trekken. (Foto NIMH)  
Minister van Defensie J. de Ruiter krijgt uitleg over de gevechtsveldbewakingsradar, die infiltraties in het Dutchbatt-gebied moet opsporen (januari 1983). (Foto NIMH)
 

 

   
 
  De behuizing van Dutchbatt-post 7-9, in het centrale deel van het Nederlandse UNIFIL-vak. (Foto NIMH)  
Een YP 408-pantservoertuig, bewapend met .50 mitrailleur, op patrouille bij post 7-19. Het onherbergzame terrein maakte delen van het Dutchbatt-gebied alleen voor patrouilles te voet bereikbaar. (Foto NIMH)
 

 

   
 
  De commandant van UNIFIL, generaal-majoor E.A. Erskine, bezoekt 28 maart 1979 een 120 mm-mortieropstelling van Dutchbatt. (Foto NIMH)  
Een YP 408-pantserwielvoertuig met .50-mitrailleur van Dutchbatt voor observatiepost 7-21 (1979). (Foto NIMH)