|
CAMBODJA
United Nations Transitonal Authority
Cambodia
Duur: 15 maart 1992 · 18 november 1993
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Landmacht, Luchtmacht, Marine, Marechaussee
Aantal militairen: 2.609
Dodelijke slachtoffers: 2
Achtergrond
De Franse kolonie Cambodja verwierf in 1954
de onafhankelijkheid. Bij die gelegenheid gaf Norodom Sihanouk,
een Cambodjaans vorst, het koningschap op om president te kunnen
worden. Zijn positie werd echter ernstig bedreigd door linkse
en rechtse groeperingen. De Rode Khmer, een communistische beweging
die hulp kreeg uit Noord-Vietnam, vormde de kern van het verzet.
In 1975 trok ze de hoofdstad Phnom Penh binnen. Onder het schrikbewind
van haar leider Pol Pot voltrok zich in het land een drama dat
waarschijnlijk aan meer dan een miljoen Cambodjanen het leven
kostte. In 1979 verdreven Vietnamese troepen, die het Cambodjaanse
verzet onder leiding van prins Sihanouk steunden, de Rode Khmer
uit Phnom Penh. Een guerrillastrijd van tien jaar ontstond. De
VN, Indonesië en Frankrijk bemiddelden en in 1991 sloten
de partijen een bestand. Omdat dit geregeld werd geschonden, verzocht
Prins Sihanouk de VN om waarnemers te sturen. De Veiligheidsraad
besloot op basis van Resolutie 717 de United Nations Advance Mission
in Cambodia (UNAMIC) op te richten (16 oktober 1991). Op 30 oktober
1991 kwamen de zogenoemde Parijse Akkoorden tot stand. Ter ondersteuning
daarvan richtte de VN op 28 februari 1992 de United Nations Transitional
Authority in Cambodia (UNTAC) op, die een werkingsduur zou hebben
van achttien maanden. UNAMIC hief zichzelf op toen UNTAC operationeel
werd (vanaf maart 1992). Terugkeer van vluchtelingen en het vertrek
van niet tot de VN behorende troepen, vormde de eerste opdracht.
De tweede fase betrof (vanaf 13 juni 1992) het kantonneren, ontwapenen
en demobiliseren van Cambodjaanse militairen. De laatste fase
begon in oktober 1992 en was gericht op de organisatie van de
verkiezingen in mei 1993.
Het Nederlandse aandeel in UNTAC
De secretaris0generaal benaderde Nederland
op 14 april 1992 met het formele verzoek een infanteriebataljon
beschikbaar te stellen voor de UNTAC-missie. Minister van Defensie
Ter Beek had op 11 februari 1992, na de gebruikelijke informele
sondering door de VN, al toestemming gegeven om de voorbereidingen
te starten. De ministerraad was op 12 maart 1992 akkoord gegaan
met deelname aan UNTAC. De Nederlandse bijdrage bestond uit een
bataljon van het Korps Mariniers, drie transportvliegtuigen van
het type Fokker 27 Troopschip van het 334 squadron en drie Alouette
helikopters van 298 squadron met ongeveer 70 man ondersteunend
personeel en enkele staffunctionarissen. Twee militairen, de kolonels
W.A. Huijssoon (KL) en K.C. Roos (KMar), werden op belangrijke
staffuncties geplaatst. Huijssoon was van 1 april 1992 tot 14
november 1993 verantwoordelijk voor de planning binnen de UNTAC-staf.
Kolonel Roos vertrok op 14 april 1992 naar Cambodja om in de rang
van brigade-generaal, de leiding van het civiele politieapparaat
op zich te nemen. Hij was in die hoedanigheid verantwoordelijk
voor 3.600 politieagenten die hielpen bij de opleiding en functie-uitoefening
van de lokale politie. Hij keerde op 1 september 1993 terug naar
Nederland. De VN vroegen Nederland eveneens om de Movement Control
Unit (MCU) te leveren. De ministerraad ging hiermee op 8 mei akkoord.
Het merendeel van het personeel vertrok op 2 juli naar Phnom Penh.
De MCU nam op een aantal vliegvelden en havens in Cambodja en
Thailand de vrachtafhandeling op zich. De eenheid telde 49 militairen
en stond onder leiding van majoor A. Huttinga. Op verzoek van
UNTAC werden in oktober 1992 meer planners en controleurs opgenomen
in de eenheid en minder vrachtwagens- en heftruckchauffeurs. De
MCU keerde in een aantal slagen in oktober en november 1993 terug
naar Nederland, de laatste slag vertrok op 18 november.
Een verkenningsgroep van 56 militairen van marine en luchtmacht
vertrok op 22 april 1992 naar Thailand. Kwartiermakers van het
Korps Mariniers vertrokken op 14 mei, twee weken later gevolgd
door een 123 militairen sterk contingent op de transportschepen
in Bangkok te helpen lossen. 84 mariniers die de kampen moesten
gaan opzetten, vertrokken op 1 juni.
Combo-1, zoals het eerste mariniersbataljon voor UNTAC al snel
bekend stond, kon door tegenwerking van de geduchte Rode Khmer
slechts twee van de vier compagnieën in de toegewezen sector
ontplooien. De Rode Khmer vond een te sterke aanwezigheid van
UNTAC gevaarlijk voor een zeer lucratieve bron van inkomsten,
te weten het uitdelen van ‘concessies’ voor de houtkap
en het winnen van edelstenen in het door haar beheerste gebied.
Sector 1 lag in het uiterste westen van Cambodja tegen de Thais
– Cambodjaanse grens. C-compagnie nestelde zich o 16 juni
in Phum Nimit, een kantonneringslocatie voor regeringstroepen
in het noorden van de sector. In Phum Nimit werd ook het veldhospitaal
geplaatst. B-compagnie richtte in Sok San, in het zuiden van de
sector, een kantonneringslocatie voor eenheden van de Witte Khmer
in. A-compagnie, D-compagnie, de bataljonsstaf en de verzorgingseenheden
probeerden vanuit Ban Klong ta Knong, een voormalig kamp voor
Cambodjaanse vluchtelingen aan de Thaise grens, toegang te krijgen
tot het gebied van de Rode Khmer. Toen dat mislukte besloot de
bataljonscommandant luitenant-kolonel der mariniers H.F. Dukers,
buiten de sector een andere locatie voor zijn hoofdkwartier te
zoeken. De bataljonscommandant was tevens sectorcommandant en
wilde in Cambodja zo snel mogelijk een sectorhoofdkwartier inrichten.
UNTAC breidde daartoe de Nederlandse sector aan de noordzijde
uit. De staf, de verzorgingseenheden en A-compagnie vestigden
zich tussen 11 en 20 juli iets ten noorden van Sisophon. De D-compagnie
kreeg Phum Bavel toegewezen.
Drie F-27 vliegtuigen werden op 27 mei op de Thaise marinebasis
U-Tapao gestationeerd. Detachementscommandant was luitenant-kolonel
F. Knappers. Het Alouette-detachement verbleef op U-Tapao, zolang
het bataljon niet volledig was ontplooid. Op 16 juli voegden de
helikopters zich bij de A-compagnie. Een van deze heli’s
was stand-by voor evacuatie van eventuele gewonden. Naast het
helidetachement werden aan het bataljon vier marechaussees en
een veldpostdetachement van twee personen (KL) toegevoegd. Dit
bracht de totale sterkte van de Nederlandse bijdrage aan UNTAC
medio september 1992 op 970 militairen van wie 751 mariniers.
Wat betreft het kantonneren, ontwapenen en demobiliseren van de
strijdende facties – in deze fase de hoofdtaak van het mariniersbataljon
– bleek al snel dat de royalistische Witte Khmer in Sok
San zich coöperatief opstelde. In Phum Nimit waren de regeringstroepen
aanvankelijk ook genegen zich te laten kantonneren, maar toen
de Rode Khmer in dit gebied niet wilde meewerken, toonden ook
zij zich terughoudender. De overige taken, het begeleiden van
terugkerende vluchtelingen, het beveiligen van konvooien, de deelname
aan de grensbewaking en de verbetering van de infrastructuur,
konden de mariniers tot tevredenheid uitvoeren.
Cambo-II, onder bevel van luitenant-kolonel der mariniers P.C.
Cammaert, loste op 8 december 1992 Cambo-I af. Evenals het eerste
bataljon was Cambo-II uitgerust met het sneeuwvoertuig BV 206,
dat uitstekende diensten bewees tijdens talloze patrouilles over
de modderige Cambodjaanse wegen. Op 27 december 1992 kreeg het
bataljon van UNTAC het gepantserde wielvoertuig Wolf II in bruikleen,
voor patrouilles in mijngevaarlijke gebieden. De komst van het
nieuwe bataljon viel samen met een wijziging in de Nederlandse
bijdrage aan UNTAC en met een verandering van de grenzen van de
Nederlandse sector. Het F-27 detachement werd op 12 november 1992
teruggetrokken, terwijl het aantal heli’s van drie tot vier
werd uitgebreid. Met het oog op de aankomende verkiezingen veranderde
UNTAC de sectorgrenzen zodanig dat zij samenvielen met de provinciegrenzen.
Daardoor omvatte de nieuwe Nederlandse sector nu de provincie
Bantey Meanchey. Alleen Sok San werd vanwege de goede contacten
met de bevolking niet opgegeven: een deel van de F-Compagnie van
Cambo-II namen compounds van bataljons uit Bangladesh en Pakistan
over. Gedeeltelijke nieuwbouw was echter noodzakelijk. G- en H-Compagnie
vestigden zich op de locaties van respectievelijke de vertrekkende
A-Compagnie van Cambo-I in Sisophon en C-Compagnie in Phum Nimit.
Het veldhospitaal bleef in Phum Nimit. Het hospitaal behandelde
niet alleen mariniers, ook de lokale bevolking kon hier terecht.
Het hoofdkwartier tenslotte bleef gevestigd in Sisophon.
De nieuw afgebakende Nederlandse sector was aanvankelijk rustig.
Zeer uitzonderlijk naar Cambodjaanse begrippen was de kalmte in
de zogenoemde ‘Liberated Zone’, in het noordwesten
van Bantey Meanchey. Troepen van drie elkaar vijandige facties,
onder wie de Rode- en de Witte Khmer, hadden deze zone gezamenlijk
veroverd op de Vietnamezen. De drie facties gunden elkaar hier
onbeperkte bewegingsvrijheid. De Rode Khmer was in deze zone zelf
bereid om op beperkte schaal met UNTAC samen te werken. De meeste
hinder ondervond het bataljon in de gebieden die buiten de ‘Liberated
Zone’ lagen, daar waar de regeringstroepen het voor het
zeggen hadden. Deze stelden zich soms agressief en provocerend
op tegenover patrouilles van de mariniers. Ongedisciplineerde
regeringssoldaten maakten zich daarnaast schuldig aan banditisme.
Zij vulden hun magere soldij aan door 'tolheffing'.
Ondanks de weigering van de Rode Khmer om te participeren in het
vredesproces, ging op 5 oktober 1992 fase 3 van start met de registratie
van de kiezers. De spanning in de door de Rode Khmer gecontroleerde
gebieden bereikte mede hierdoor in december 1992 het kookpunt.
Regeringstroepen en de Rode Khmer wisselden artillerievuur uit,
Cambodjanen van Vietnamese komaf werden belaagd en ook personeel
van UNTAC kwam regelmatig onder vuur te liggen of werd gegijzeld.
Zo beschoot de Rode Khmer op 12 januari 1993 Sok San.
In sector I leek het begin mei definitief met de rust gedaan.
Een konvooi van Nederlandse mariniers en Japanse politieagenten
liep op 4 mei 1993 in een hinderlaag. Enkele mariniers raakten
zwaar gewond en van de drie gewonde Japanners overleed er later
één. De verkiezingscampagne was inmiddels op 7 april
1993 van start gegaan. Cambo-II had op 1 maart 1993 orders gekregen
van het hoofdkwartier om de verkiezingen in zijn sector in goede
banen te leiden. De mariniers beveiligde de stembureaus, beschermde
personeel van UNTAC en de internationale verkiezingswaarnemers
en leverden het benodigde transport. De verkiezingen, gehouden
van 23 tot 28 mei, verliepen opvallend rustig. De Rode Khmer leek
na de verkiezingen zelfs enige toenadering te zoeken. De verhoudingen
tussen de Rode Khmer enerzijds en de overige facties en UNTAC
anderzijds verslechterden echter in augustus weer.
Op 10 juni, de dag dat de speciale vertegenwoordigers van de secretaris-generaal
voor Cambodja, Yasushi Akashi, verklaarde dat de verkiezingen
vrij en eerlijk waren verlopen, nam Cambo-III onder bevel van
luitenant-kolonel der mariniers F.W. Hoogeland, de gebiedsverantwoordelijkheid
van Cambo-II over. Dit derde bataljon was samengesteld uit mariniers
die vóór hun UNTAC uitzending taken vervulden buiten
de twee parate mariniersbataljons. Al snel werd gesproken van
een ‘sprokkelbataljon’. De omvang van Cambo-III bleef
dezelfde als van zijn voorganger. De uitzending van Cambo-III
stond in het teken van de ontbinding van UNTAC. De bataljonscommandant
en zijn staf achtten het gezien de taakstelling raadzaam vijf
compounds in te richten. Het aantal infanteriecompagnieën
werd daarom vergroot van vier naar vijf. J-Compagnie nam de compound
van de vertrekkende G-Compagnie in Sisophon over. De K-Compagnie
die van de H-Compagnie in Phum Nimit, de M-Compagnie de compound
van de F-Compagnie in Sok San. De I- en L-Compagnie namen locaties
over van de E- en F-Compagnie in Phum Prasat en Phum Thma Pok.
Alvorens Cambo-III zich terugtrok, kreeg het bataljon een extra
taak: het beveiligen van transporten met soldij voor de soldaten
van het nieuwe Cambodjaanse leger. De dood van marinier R.M.H.
Bos op 23 juli 1993 wierp een schaduw over de uitzending. Voor
Cambo-III begon de eindfase van de UNTAC-inzet toen M-Compagnie
opdracht kreeg vóór 15 juli 1993 uit Sok San te
vertrekken. Het Nederlandse bataljon moest vervolgens vóór
20 augustus 1993 de aangrenzende sector 2 van het vertrekkende
bataljon uit Bangladesh overnemen. In het vervolg heetten de oude
sectoren 1 en 2 nu sector 1-West en sector 1-Oost. I-Compagnie
kreeg in dit kader de opdracht vanaf 5 augustus het vliegveld
van Siem Reap en het provinciale UNTAC-hoofdkwartier te bemannen.
Het bataljon begeleidde vanaf 2 september de terugtrekking van
het Pakistaanse bataljon uit de oude sector 3.
Twee weken later, op 14 september, begon Cambo-III zelf aan zijn
vertrek door overgave van een aantal grensposten aan het Cambodjaanse
leger. Alleen op de vliegvelden van Siem Reap, Phum Banteay Neang
en Poi Pet bleven tot op het laatst detachementen achter. Het
mandaat van UNTAC liep op 24 september 1993 af. Cambo-III beëindigde
op 5 oktober zijn operationele taken. I- J- en L-Compagnie verlieten
op 11 oktober Cambodja. M-Compagnie en de verzorgingscompagnie
bevonden zich op dat moment nog in Sisophon. K-Compagnie ontruimde
op 12 oktober de grensplaats Poi Pet en voegde zich bij de staf
in Phum Nimit. De laatste eenheden verlieten op 16 oktober het
land.
Commandanten Cambo-I, Cambo-II en Cambo-III
Lkolmarns H.F. Dukers van 22 april 1992 –
8 december 1992
Lkolmarns P.C. Cammaert 8 december 1992 – 10 juni 1993
Lkolmarns F.W. Hoogeland 10 juni 1993 – 5 oktober 1993
Commandanten Movement and Control Unit
Maj A. Huttenga 2 juli 1992 – 11 januari
1993
Maj J. Biesheuvel 11 januari – 4 juli 1993
Maj A. Huttenga 4 juli 1993 – 18 november 1993
Bron: Ministerie van Defensie
Boek Van Korea tot Kosovo
|
|