VOORMALIG JOEGOSLAVIE
WEU DONAU
Police and Customs Operation on the
Danube
Nederlandse deelname: 7 juni 1993 - 11 oktober
1996
Krijgsmachtdeel: Koninklijke marechaussee en politie
Aantal Nederlandse deelnemers: 48
Achtergronden
Er waren twee obstakels
om tijdens de burgeroorlog de Donau te bevaren:
- de Servische ingestelde tolheffing
- de door de Verenigde naties opgelegde sancties tegen het voormalige
Joegoslavië. Een van deze sancties was een absoluut wapenembargo
welke door de WEU werd gecontroleerd. In 1948 had het Verdrag
van Belgrado bepaald dat er vrije scheepvaartverkeer zou zijn
op de Donau en tevens dat het de aanliggende staten verboden was
om de schepen die van de Donau gebruik maakten tol te heffen.
Ondanks dit verdrag zagen de Serven de Donau als een inkomstenbron
en legden aan alle schepen die hun gebied passeerden sinds 1991
een tolheffing op. Ondanks dat de scheepsmaatschappijen sterk
bezwaar maakten tegen deze extra kosten bleef het transport op
de Donau doorgaan. De Donau was voor Servië ook zijn enige
mogelijkheid om aan olie te komen. De sancties van de Verenigde
Naties verboden eveneens olietransporten naar Servië maar
waren blijkbaar onwetend dat er een internationale waterweg door
het lang liep. Sinds 1992 arriveerden grote hoeveelheden olie
in Servië via de Donau vaak via schepen die onder de vlag
van de Sovjetunie voeren. Nu de Sovjetunie niet langer bestond
was het extreem moeilijk om de herkomst van deze schepen te achterhalen
aangezien de Oekraïnse havens Reni en Izamail consequent
ontkenden dat ze iets met de illegale olietransporten van doen
hadden. Het echte oponthoud van het vrije scheepvaartverkeer kwam
pas tot stand toen de internationale gemeenschap zich eindelijk
realiseerde dat Servië aan zijn olie kwam via de rivier de
Donau. De West-Europese Unie was de organisatie die uiteindelijk
werd belast met het afdwingen van de naleving van de UN-sancties.
De WEU ging voortvarend te werk en zette drie afzonderlijke controleposten
op aan de Servische grenzen met Hongarije, Bulgarije en Roemenië.
Vanaf 1993 tot 1996 werden de schepen die op weg waren naar Servië
gecontroleerd. De internationale politie- en douanemensen van
de WEU hadden natuurlijk geen enkele ervaring met het scheepvaartverkeer
op de Donau maar liepen zich niet ontmoedigen. Zodra ze vermoedden
dat een schip op weg was naar een Servische haven en mogelijk
goederen bij zich had die onder het embargo vielen, werd dit schip
verboden om verder te varen. Volgens de scheepsbemanningen verstoorde
de WEU het transport over de Donau voor alle langs de Donau liggende
staten en creëerde de WEU zelf een onoverzichtelijke situatie
met de grenzen van Joegoslavië aangezien degene die verantwoordelijk
waren voor de schendingen van het embargo toenemende drastische
maatregelen namen om het op de plek van bestemming te krijgen.
In een aantal gevallen werden olietransportschepen die niet op
weg waren naar Servië maar bijvoorbeeld voeren tussen Bulgarije
en de Oekraïne, met wapens gedwongen naar Servische havens
te varen om daar op een van de WEU-stations uitgebreid gecontroleerd
te worden.
De WEU-inspecties waren voor vele schippers een beslissende factor:
de Donau was niet langer een betrouwbare vrije transportweg. Ze
waren gedwongen om alternatieve routes te vinden voor hun vracht.
De Roemeense Vereniging van Scheepseigenaren en Haven Operators
beweerden later dat 60% van het doorgangsverkeer richting Servië
niet meer terugkwam nadat het door de WEU-inspecteurs was gecontroleerd.
Het VN-mandaat en de taken
De Veiligheidsraad stelde op 25 september
1991 in resolutie 713 een wapenembargo voor heel Joegoslavië
in en kondigde op 30 mei 1992 in resolutie 757 een handelsembargo
tegen Servië en Montenegro af. Schepen van de NAVO en vliegtuigen
van de West-Europese Unie (WEU) begonnen in juli 1992 in het kader
van de operaties ‘Maritime Monitor (NAVO) en ‘Sharp
Vigilance’ (WEU) met het observeren van het scheepvaartverkeer
op de Adriatische Zee richting Joegoslavië. De ervaring leerde
al snel dat waarnemen nul en generlei waarde had zonder de mogelijkheid
overtredingen af te straffen. De Veiligheidsraad besloot daarom
op 16 november 1992 in resolutie 787 dat de schepen van de lidstaten
het recht hadden het embargo desnoods met geweld af te dwingen.
De NAVO en de WEU boden de VN in dit kader vanaf 22 november schepen
en vliegtuigen aan voor de operaties Sharp Fence (WEU) en Maritime
Guard (NAVO), die respectievelijk de operaties Sharp Vigilance
een Maritime Monitor vervingen. Beide operaties gingen op 15 juni
1993 over in de gezamenlijke operatie Sharp guard, die onder operationeel
bevel stond van de NAVO commandant Allied Naval Forces Southern
Europe. De schepen waren in eerste instantie onderdeel van de
Standing Naval Force Mediterranean (STANAVFORMED), later stelden
ook de Standing Naval Force Atlantic (STANAVFORLANT) schepen beschikbaar.
Het embargo werd door de VN op 18 juni 1996 opgeschort en op 2
oktober 1996 opgeheven. Op die dag eindigde ook operatie Sharp
Guard die op 19 juni al was opgeschort. Bulgarije, Hongarije en
Roemenië nodigden de WEU eind 1992 uit om het wapen- en handelsembargo
ook op de Donau af te dwingen. Het scheepvaartverkeer op de Donau
kon zonder toestemming van de drie genoemde landen Servië
niet bereiken. De Veiligheidsraad ging op 17 april in resolutie
820 akkoord met deze Donau-operatie, die op 2 juni 1993 van start
ging. De operatie werd uitgevoerd door 255 politie- en douaneambtenaren,
die werkzaam waren bij het Coordination and Support Centre in
Calafat en de controlepunten Calafat (Roemenië), Ruse (Bulgarije)
en Mohacs (Hongarije). Het personeel van de controlepunten in
Ruse en Calafat was verdeeld over controleploegen bestaande uit
vier WEU-inspecteurs, een Roemeense en een Bulgaarse douaneambtenaar,
een havenmeester en een functionaris van de United Nations Sanctions
Assistance Mission. De controleploegen in Mohacs hadden in plaats
van Roemeense en Bulgaarse ambtenaren Hongaren in de gelederen.
Het Nederlandse aandeel in de WEU
Donau-operatie
De Nederlandse bijdrage bedroeg 20 personen:
zeven douaneambtenaren, vier agenten van de Rijkspolitie en negen
marechaussees. De eerste marechaussee vertrok op 7 juni 1993 naar
het inzetgebied, in de loop van juni volgden zijn collega’s.
Na twee jaar werd het aantal marechaussees geleidelijk teruggebracht
naar vijf. De laatste Nederlandse WEU-inspecteur keerde op 11
oktober 1996 terug. Op het hoogtepunt waren er 250 WEU-monitors
actief. Ze hadden de beschikking over acht patrouilleboren en
48 voertuigen. Ze voerden 6.748 inspecties uit hetgeen resulteerde
in de ontdekking van 422 overtredingen.
|